In de economie kunnen realisme en idealisme op een inspirerende manier samengaan. Deze les kunnen we volgens Joost Hengstmengel trekken uit het vroegchristelijk denken over slavernij.
De veelbesproken encycliek Laudato Si’ van paus Franciscus uit 2015, over de zorg voor wat hij ons gemeenschappelijk huis noemt, kwam niet uit de lucht vallen. Franciscus’ rondzendbrief bouwt voort op een reeks sociale encyclieken die verschenen zijn sinds Rerum novarum uit 1891. De in deze encyclieken vervatte katholieke sociale leer is begin deze eeuw samengevat in het Compendium van de sociale leer van de kerk. Opvallend is hoezeer deze leer over mens, gezin, economie en politiek geworteld is in het vroegchristelijk denken. Zo nu en dan wordt er ook direct verwezen naar de kerkvaders of zelfs uit hun werk geciteerd. De indruk die hiermee gewekt wordt, is dat de hedendaagse sociale leer van de Rooms-Katholieke Kerk geschraagd wordt door vroegchristelijke auteurs als Augustinus, Chrysostomus en anderen. En daarmee dat hun preken en schrijven over sociale kwesties gezaghebbend en onverminderd relevant is.
Men hoeft niet van rooms-katholieken huize te zijn om het laatste te beamen. Wie raakt er niet onder de indruk bij het lezen van hun preken over bijvoorbeeld armoede? De zorgen van ‘rockstar-econoom’ Piketty over de toenemende economische ongelijkheid zijn echt niet nieuw. Wat mij in het bijzonder aanspreekt bij de kerkvaders is hun dubbele houding ten opzichte van economische vraagstukken. Ik bedoel dit: enerzijds is hun denken realistisch (noem het conservatief), omdat ze wilden vasthouden aan bestaande economische structuren. De kerkvaders waren niet uit op het omverwerpen van de maatschappelijke orde. Anderzijds was hun denken sterk idealistisch (noem het revolutionair), gelet op de vernieuwende boodschap die we in hun werken vinden. Het evangelie spoorde aan tot verandering, niet zozeer van structuren als wel van mensenharten.
Twee economische onderwerpen waarbij deze dubbele, realistisch-idealistische benadering bij uitstek naar voren kwam, zijn eigendom en slavernij. Op het eerste ben ik ingegaan in mijn boek Hemelse zaken.[1] Het tweede onderwerp heb ik daar laten rusten en wil ik in dit artikel behandelen. Hoewel slavernij iets lijkt uit een ver verleden – Nederland schafte het 157 jaar geleden formeel af – bestaat het in andere delen van de wereld nog altijd, al dan niet in nieuwe verschijningsvormen. Deze moderne vormen komen ook aan bod in het genoemde Compendium, dat zelfs spreekt van ‘praktische slavernij’ waar in economische aangelegenheden een partij alleen al veel machtiger is dan de andere. Toch beoog ik hier niet de hedendaagse relevantie van vroegchristelijk spreken over slavernij aan te tonen. Eerder dient het onderwerp als inspirerend voorbeeld van het samengaan van economisch realisme en idealisme.
De stille revolutie van het evangelie
Wanneer het gaat over de kerkvaders worden vaak drie groepen bedoeld: de apostolische vaders (grofweg 80 tot 150 na Christus) als Clemens van Rome en Ignatius van Antiochië, de apologeten (100-200) als Tertullianus en Justinus de Martelaar, en de bisschoppen, beginnend met Ireneüs van Lyon (geb. 115) in het Westen en Clemens van Alexandrië (150) in het Oosten. Zij stonden weer op de schouders van de evangelisten en apostelen, die uiteindelijk navolgers waren van Jezus van Nazaret. De kerkvaders waren uiteraard
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.