Tijd spreekt voor zich – Een analyse van de fenomenologie van tijd naar aanleiding van de sciencefictionfilm Arrival

Heeft tijd een geur of een klank? Is hij tastbaar? Kortom, hoe nemen we tijd waar? Hoe weten we überhaupt dat hij bestaat? Tijd is onmisbaar in onze samenleving. We geloven heilig in het bestaan van tijd en in de klok als zijn vertegenwoordiger, maar waarom zijn we zo zeker van iets wat volledig ontsnapt aan onze zintuiglijke waarneming? Wat is tijd? Ingmar Nieuweboer probeert de tijd tastbaar te maken aan de hand van de Amerikaanse sciencefictionfilm Arrival (2016).

Arrival gaat over tijdreizen, maar een heel ander soort tijdreizen dan we gewend zijn van de sciencefiction. De film speculeert erop dat tijdsperceptie sterk bepaald wordt door onze taal en dat het daardoor mogelijk wordt een blik in de toekomst te werpen. Met behulp van met name Maurice Merleau-Ponty, James J. Gibson en Michel Foucault, zal ik een poging doen om op te helderen hoe taal tijdsperceptie daadwerkelijk beïnvloedt en deze kan doen afwijken van onze fundamentele tijdsperceptie zoals die in de fenomenologische filosofie is beschreven. Maar voordat we hier dieper op ingaan wil ik eerst kort het verhaal van Arrival voorleggen. Voorkennis is daarbij geen vereiste en voor degene die de film nog willen zien heb ik mijn best gedaan om het plot niet te verklappen.

De strekking van de film

Het verhaal volgt het leven van de vooraanstaande linguïst Louise Banks wanneer twaalf gigantische buitenaardse ruimtevaartuigen verspreid over de wereld verschijnen. Terwijl in veel stedelijke gebieden massale paniek uitbreekt en alle grote krijgsmachten hun legers in de hoogste staat van paraatheid brengen, wordt Louise benaderd door het Amerikaanse leger om een poging te doen te communiceren met de buitenaardse wezens. Ondanks de zeer onheilspellende situatie lijkt het erop dat de buitenaardse wezens, die heptapods genoemd worden vanwege hun zeven tentakelachtige benen, meer praatgraag zijn dan vijandig. Louise aarzelt in eerste instantie om het verzoek te accepteren, maar wanneer ze hoort wie de andere kandidaten zijn neemt haar competitiedrang het over, want wie heeft er nu meer kennis op dit gebied dan zijzelf? Al gauw blijkt dat de taal van de heptapods taalkundig gezien van een compleet andere orde is dan alle talen die Louise ooit bestudeerd heeft. De heptapods communiceren namelijk niet door middel van geluid, maar door middel van complexe circulaire symbolen die ze in de lucht schrijven met een zelfvormende inkt. De heptapods produceren wel geluid (vergelijkbaar met het ‘gezang’ van een bultrug), maar het eigenaardige is dat de klanken die ze produceren op geen enkele manier correleren met de visuele hologrammen die ze in de lucht tekenen. En dat is nog niet alles. In de samenwerking met onderzoekers op de overige elf landingsplaatsen ontdekt Louise dat de hologrammen geen enkele tijdsbepaling kennen.

De hologrammen van de heptapods zijn een vorm van nonlineaire orthografie en zijn daarmee volledig vrij van tijd. Ze worden dan ook als geheel in één ogenblik geschreven en kennen begin noch einde.

Terwijl Louise en haar team een vocabulaire aan het opbouwen zijn van de taal van de heptapods, heeft Louise droomachtige hallucinaties; hallucinaties die op een vreemde manier echt voelen, tastbaar zijn zelfs. Louise kan de hallucinaties niet verklaren en probeert ze te negeren; andere, belangrijkere zaken die het lot van de mensheid aangaan hebben haar aandacht nodig. Maar naarmate het onderzoek vordert worden de hallucinaties intenser en frequenter. Totdat ze zich realiseert dat de hallucinaties helemaal geen hallucinaties zijn, maar blikken in de toekomst. Deze merkwaardige ontdekking heeft te maken met de onderliggende stelling van de film, die gebaseerd is op de Sapir-Whorfhypothese: taal is niet een eenzijdige representatie van de werkelijkheid, maar taal vormt direct de werkelijkheid, of beter gezegd onze perceptie daarvan.

Als er bijvoorbeeld geen woord zou zijn voor de kleur oranje, dan zouden we het verschil tussen rood en oranje niet waarnemen, dan zou oranje louter een tint zijn van rood. Zo begint Louise tijd op een non-lineaire manier te ervaren nadat ze zich de non-lineaire taal van de heptapods eigen gemaakt heeft. Als gevolg hiervan kunnen verleden, heden en toekomst in Louises ervaring kruiselings in elkaar overlopen.

Linguïstische relativiteit

Volgens de huidige wetenschappelijke consensus is taal niet bepalend voor onze waarneming, maar beïnvloedt hij deze wel, iets wat ‘linguïstische relativiteit’ wordt genoemd. Een bekend voorbeeld van linguïstische relativiteit is het verschil in ruimtewaarneming tussen mensen die gebruikmaken van egocentrische coördinaten in hun moedertaal en mensen die gebruikmaken van geografische coördinaten in hun moedertaal. Indo-Europese talen gebruiken over het algemeen egocentrische coördinaten, zoals: links, rechts, voor en achter.

Voor ons lijkt dat ook vanzelfsprekend. Maar in de taal van de inheems-Australische stam Guugu Yimithirr zijn er geen woorden voor links, rechts, voor en achter. Zij gebruiken enkel geografische coördinaten die vergelijkbaar zijn met noord, oost, zuid en west. Op een geografische schaal vinden wij dit ook een logische manier om onszelf te oriënteren. Wat wij ons echter moeilijk voor kunnen stellen is dat de Guugu Yimithirr dit altijd en overal gebruiken. Zo maken de Guugu Yimithirr geen onderscheid tussen hun linkerhand en hun rechterhand, maar wel tussen hun ‘oosterhand’ en ‘westerhand’, of hun ‘noorderhand’ en ‘zuiderhand’, afhankelijk van hoe ze geografisch opgesteld staan.

Als taal onze ruimtelijke waarneming zo sterk kan beïnvloeden, hoe beïnvloedt deze dan onze tijdsperceptie? Om dit te kunnen beantwoorden moeten we eerst een blik werpen op het medium waarmee taal uitgedrukt wordt. In tegenstelling tot de heptapods die visuele hologrammen gebruiken om er ideeën mee te communiceren, communiceren mensen ideeën voornamelijk door middel van geluid en vindt menselijke taal zijn oorsprong in toonvorming. Geluid als medium voor communicatie is noodzakelijkerwijs lineair geordend. Klanken kunnen namelijk enkel opeenvolgend gearticuleerd worden. Dit bedrieglijk simpele feit heeft verregaande gevolgen voor hoe onze taal, en daarmee ons denken, gestructureerd is. In zijn boek De Woorden en de Dingen beschrijft filosoof en historicus Michel Foucault kort hoe taal ons denken op een ‘kunstmatige’ manier rangschikt. Zo zegt hij: “Wat de taal van alle andere tekens onderscheidt en haar in de voorstelling een doorslaggevende rol laat spelen is niet zozeer dat ze individueel of collectief dan wel natuurlijk of arbitrair is, maar dat ze de voorstelling analyseert volgens een noodzakelijkerwijs successieve orde: klanken kunnen immers alleen een voor een worden uitgesproken; de taal kan niet op slag een voorstelling van het denken in zijn totaliteit bieden; zij moet haar stukje bij beetje volgens een lineaire orde rangschikken… Als de geest bij machte was om ideeën uit te spreken ‘zoals hij ze waarneemt’, zou hij ze ongetwijfeld ‘allemaal tegelijk uitspreken’. Maar dat is juist onmogelijk, want hoewel ‘denken een enkelvoudige activiteit is’, ‘is de formulering ervan een opeenvolgende activiteit’… In die strikte zin is de taal een analyse van het denken: geen simpele ontleding, maar een diepe verankering van de orde in de ruimte.”

Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.