Volgens Kars Veling berusten ons denken en spreken over de werkelijkheid op analogieën, ook met betrekking tot God. Anders dan andere verschijnselen in de werkelijkheid kunnen we God niet onderzoeken door middel van experiment. Daarom moeten we volgens Veling extra voorzichtig zijn met onze logica op basis van beelden die de Bijbel aanreikt in het denken en spreken over God.
In een interview in Soφie (februari 2017) zei ik iets over “En dus bestaat God”, het boek van Emanuel Rutten en Jeroen de Ridder. De Ridder reageerde daarop in het aprilnummer, maar zoals hij zelf ook zei, is deze manier van communiceren niet de meest vruchtbare. Daarom ben ik blij met de mogelijkheid om hier mijn gedachtegang wat uitvoeriger op te schrijven. Ik kan dan ook duidelijk maken dat mijn scepsis over toepassing van formele logica in het spreken over God verder strekt dan het terrein van godsbewijzen. Deze ruimte voor gesprek is typerend voor Soφie en maakt het altijd een plezier erin te lezen. Maar dit terzijde.
We mogen Gods namen gebruiken
Hoewel ik hun uitgesproken bedoeling daarmee tussen haakjes zet, ervaar ik de geloofsverwantschap met Rutten en De Ridder vooral als ik hun argumenten voor Gods bestaan lees als een gedicht, laten we zeggen als een leerdicht. Het is boeiend en wat mij betreft ook inspirerend om over God te spreken in termen van eerste oorzaak, onmogelijk te ontkennen realiteit, schepper zonder wie menselijk leven onmogelijk is, bron van specifieke ervaring, enzovoort. De typeringen buitelen over elkaar heen. En met veel vernuft worden de begrippen waarmee God wordt beschreven aan elkaar verbonden. Voor wie gewend is aan de taal van logica en analytische filosofie heeft En dus bestaat God een zekere zeggingskracht.
De auteurs hoeven zich wat mij betreft ook niet te verdedigen tegen verwijten dat ze niet alles zeggen wat over God gezegd kan worden. Waarom zou er niet abstract en filosofisch gesproken mogen worden over God?
Als dichters – ik blijf ze nog even zo noemen – staan Rutten en De Ridder in een lange en rijke traditie. Alleen al de Bijbel getuigt daarvan overvloedig. Er zijn inderdaad oneindig veel manieren waarop woorden uit onze ervaringswereld gebruikt kunnen worden voor God.
Maar – zoals gezegd – deze manier van lezen strookt niet met de bedoelingen van de schrijvers. Rutten en De Ridder schrijven hun ‘beste argumenten’ voor het bestaan van God niet als dichter. Zij willen niet in metaforen of analogieën spreken. In de traditie van de analytische filosofie zijn zij erop uit zich ‘letterlijk’ uit te drukken. Zij willen spreken in beweerzinnen met eenduidige begrippen, beweringen die op eigen benen kunnen staan en onafhankelijk van de context zeggen wat het geval is.
Maar volgens mij doen zij met deze ambitie geen recht aan de complexiteit van taal. Uitspraken over de werkelijkheid berusten op analogieën, waarbij uiteraard ook altijd moet worden nagedacht over de grenzen ervan. Een mobiele telefoon is een telefoon, maar anders dan de telefoon-aan-eengekruld-snoer van vroeger. En wie is de echte zwarte piet vandaag de dag? Je kunt de basis in analogieën over het hoofd zien als de context zo vanzelfsprekend is dat die helemaal niet opvalt, bij voorbeeld in een sterk gereguleerd taalspel op een werkplek. In paragraaf twee van zijn Philosophische Untersuchungen geeft Wittgenstein het voorbeeld van twee mensen die iets aan het bouwen zijn. De een geeft de ander op diens aanwijzingen bouwstenen aan. Hun taalspel bestaat uit maar een aantal woorden: blok, zuil, plaat, balk. Ze zijn goed op elkaar ingespeeld; de verwijzingen naar de gereedliggende materialen zijn ondubbelzinnig. Maar in veel situaties zal het spreken over blokken en zuilen wel degelijk een beroep doen op analogieën, op vertrouwde of te ontwikkelen categorieën. Ook zal bijvoorbeeld een wiskundige bewering als 2 + 3 = 5 niet gauw in verband worden gebracht met analogieën. Maar wie zich verdiept in de wonderlijke mogelijkheden om getallen als abstracties te hanteren voor aantallen dingen, komt meteen op een terrein waarin het over analogieën gaat. Goedbeschouwd berust het informatieve karakter van spreken over de werkelijkheid op analogieën. Dat geldt ook voor spreken over God. En omdat God altijd aan onze geschapen werkelijkheid ontstijgt, is dat hier belangrijker dan waar ook. In empirische wetenschappen is het vaak mogelijk om een claim over de reikwijdte van een analogie te onderzoeken door waarneming of experiment. In het spreken over God ontbreekt die mogelijkheid in het algemeen. Dat maakt het extra belangrijk om voorzichtig te zijn met analogieën buiten de oorspronkelijke context.
Logica en Bijbellezen
Voordat ik verder inga op het karakter van beweerzinnen in logische argumentaties wil ik duidelijk maken dat mijn kritische benadering niet alleen godsbewijzen betreft.
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.