Een pleidooi voor de voorlopigheid

Een provisioneel waarheidsbegrip vraagt om een theologie van de voorlopigheid, is de stelling van Peter Nissen. Juist omdat zij ‘pro-visioneel’ is, ziet zij niet af van de waarheid, maar blikt vooruit (providere in het Latijn) naar de waarheid die nog komende is en neemt zij in haar handelen alvast een voorschot op die waarheid.

Herman van Praag leidt zijn lezers in het boek Slecht zicht aan de hand van de jonge Amos door de religieuze en levensbeschouwelijke stromingen van zijn tijd, de eerste helft van de eerste eeuw. Amos vond geen pasklare antwoorden, geen dogmatische zekerheden. Hij liet zich leiden door de dialectiek, niet door de dogmatiek. Twijfel vormde het kompas tijdens zijn rondreis. “Heb de twijfel hoog, zoon”, zo raadt zijn vader hem aan het eind van zijn zoektocht aan. “Twijfel behoedt een mens voor intellectuele hoogmoed, eigenwijsheid en scherpslijperij.” Herman van Praag heeft ons op meesterlijke wijze het voordeel daarvan voorgehouden: the benefit of the doubt. Ik sluit daar graag op aan door een pleidooi te houden voor een houding van voorlopigheid in onze omgang met de waarheid.

De enige echte

Als er in religieuze kring over waarheid wordt gesproken, gebeurt dat al snel in stoere taal. Vertegenwoordigers van religies kunnen vaak de verleiding niet weerstaan te pretenderen dat zij in het bezit zijn van waarheid, ja van de waarheid, waarbij het bepaalde lidwoord ‘de’ niet zelden staat voor ‘de enige en de volmaakte’. Het lidwoord bepaalt immers de waarheid (daarom heet het ook een bepaald lidwoord), zoals in de zin “De kat loopt buiten”. Er loopt geen willekeurige kat buiten, maar een bepaalde kat, en iedere hoorder van die zin weet om welke kat het gaat. Zo is het ook bij veel religieuze uitspraken over ‘de’ waarheid: iedereen weet om welke het gaat, om ‘de enige echte’. Die waarheid is onwrikbaar. Zij geeft zekerheid. In de wereld van religies kom je nogal eens mensen tegen die bereid zijn voor die waarheid te strijden, met woorden of zelfs met wapens.

Even stoer klinkt de ontkenning van enige vorm van waarheid als het om religie en levensbeschouwing gaat. Die ontkenning kan in overtuigde en strijdbare atheïstische kringen gehoord worden, maar ook in de kring van vrijzinnige gelovigen. “Op de internationale vrijzinnige dag was dinsdag maar één taboe: waarheid.” Zo opende een verslag in het Nederlands Dagblad van een bijeenkomst van de internationale conferentie van Unitarian Universalists. En in remonstrantse kring (en daarbuiten) is het grapje gangbaar: remonstranten kennen maar één dogma, namelijk dat er geen dogma’s zijn.

Propositioneel karakter

Alleen al de combinatie tussen waarheid en dogma veronderstelt dat waarheid in uitspraken vastgelegd kan worden, en wel in een bepaalde categorie van uitspraken, namelijk proposities: iets wat waar of onwaar kan zijn. Het waarheidsbegrip heeft in de westerse traditie van denken lang een uitgesproken propositioneel karakter gehad. Ook het spreken over waarheid in de religieuze traditie van het christendom is daardoor ingrijpend beïnvloed. In de traditie van de Hebreeuwse Bijbel en het jodendom is dat veel minder het geval. Het Hebreeuwse woord voor waarheid, althans het Hebreeuwse woord dat doorgaans met waarheid wordt vertaald, is ‘èmèth’. Dat woord duidt echter veel minder op propositionele waarheid, op feitelijkheid die in stellige uitspraken vastgelegd kan worden, maar op relationele betrouwbaarheid, op veiligheid. Als de psalmist in Psalm 25:5, dat prachtige gedicht, zegt: “Wijs mij de weg van uw waarheid en onderricht mij, want u bent de God die mij redt, op u blijf ik hopen, elke dag weer”, dan bedoelt hij daar niet: wijs mij de weg van uw propositionele uitspraken over de werkelijkheid, maar hij bedoelt: wijs mij uw betrouwbare weg, een weg die ik veilig kan gaan.

Vertraging

Zelf wil ik pleiten voor een terughoudend spreken over de waarheid, een spreken dat bereid is het antwoord op allerlei vragen nog even uit te stellen, een spreken dat vertraging brengt in het debat. Die vertraging schept ruimte voor nuance en voor voortschrijdend inzicht, en vooral voor de waarheid als iets dat er al is én tegelijk ook nog niet is, de waarheid die nog moet komen: de uitstaande waarheid, de waarheid die onderweg is, op komst. Alles wat wij daarover zeggen, heeft dus iets voorlopigs. Dit lijkt op een relativering van de waarheid, en als we onder relativering verstaan dat waarheid bestaat bij de gratie van betrekkingen (relaties) en dus daarom ‘betrekkelijk’ of relatief is (beter is misschien: relationeel), dan klopt dat ook. Maar ik behoor niet tot degenen die daarom zeggen dat we daarom het zoeken naar waarheid maar moeten opgeven. De beroemde filosoof Hans-Georg Gadamer (1900-2002) zegt in zijn hoofdwerk Wahrheit und Methode dat het inzicht dat onze kennis van de waarheid historisch en daarmee voorlopig is, ons niet ontslaat van de morele en intellectuele plicht om naar de waarheid op zoek te blijven.

Bedachte en geleefde waarheid

Op de klassieke Pilatusvraag uit het Johannesevangelie: ‘Wat is waarheid?’ (Joh. 18:38: ti estin alètheia) zijn in de loop van de westerse geschiedenis van denken en wetenschap twee standaardantwoorden gegeven. Het ene is dat van de zogeheten correspondentietheorie: een denkbeeld of begrip is waar wanneer dat denkbeeld of begrip van de werkelijkheid overeenstemt (correspondeert) met de feitelijke werkelijkheid zelf. Dit waarheidsbegrip, vaak ook het empirische genoemd, gaat terug op de Griekse filosoof Aristoteles.

Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.