Martin Heidegger (1889-1976) is een van de bekendste maar ook meest omstreden filosofen in de twintigste eeuw. Omstreden, niet alleen vanwege zijn duistere taal, maar ook vanwege zijn sympathieën voor het nationaalsocialisme. Een recente biografie verbloemt de werkelijkheid niet, maar beschouwt Heidegger desalniettemin als een groot denker, die toch uiteindelijk gerehabiliteerd is.
Heidegger wordt wel eens ‘de grootste zoeker van de 20ste eeuw’ (Bernhard Welte) genoemd. Zo heb ik hem ook leren kennen in mijn middelbare schooltijd in de jaren zeventig, waarin we alles lazen wat los en vast zat over het existentialisme. Kierkegaard, Heidegger en Sartre spanden de kroon. Zo toegankelijk als Sartre en Kierkegaard schreven, zo duister en ondoorgrondelijk was de Duitse filosoof. Maar we werden gegrepen door zijn analyse van de existentie, in zijn jargon: Dasein. Het klonk wel allemaal binnenwerelds, zoals het feit dat we in dit leven ‘geworpen’ waren, een leven dat ten diepste was: een Sein-zum-Tode. De dood was onze ‘oereigen’ mogelijkheid, die we ontdekten in de bevindelijkheid (Befindlichkeit) van de angst. Eigenlijk was zijn denken net zo troosteloos als dat van Sartre, maar de oproep tot authentiek existeren trok ons aan. Er was het verzet tegen het opgaan in de alledaagsheid van het ‘men’ (Man) en zijn ‘gepraat’ (Gerede). Die laatste term werd later wel eens vergeleken met het getwitter, wat symbool staat voor oneindig oppervlakkig taalgebruik.
Nee, dan Heidegger, die stelde dat de taak van de filosofie is om de metafysische vragen van het leven en de zin van het Zijn aan de orde te stellen. Filosofie was voor Heidegger een oer-wetenschap, de wetenschap van de oorsprong van het ‘er is gegeven’ (es gibt). De zaak van de filosofie en van het denken was voor hem in de eerste plaats de vraag naar de zin van het Zijn. Heidegger neemt de klassieke vraag van de Griekse metafysica naar deze zin over, maar spitst deze toe op het erzijn (Dasein). De mens is geen ding, maar een zijnde, dat altijd ‘uit-staat’ (vandaar ex-istentie) in de openheid naar het Zijn. Er-zijn is wezenlijk vrijheid en mogelijkheid.
Nazisme
Het leven van Heidegger kende twee perioden. De eerste liep van 1909 tot en met 1945. Nadat hij eerst bijzonder hoogleraar wijsbegeerte in Marburg was, werd hij in 1928 in Freiburg de opvolger van de befaamde Edmund Husserl. Vanaf 1932 sympathiseerde Heidegger openlijk met Hitlers ideaal van nationale verheffing (nationale Erhebung). Hij hoopte dat de nationaalsocialistische beweging tot een gehele omwenteling van Duitse natie zou leiden. In 1931 stuurde Heidegger zijn broer Fritz een exemplaar van Mein Kampf als kerstcadeau. Heidegger zag Hitler zelfs als de grote redder en leider (Führer). Op 21 april 1933 kozen zijn collega’s hem vrijwel unaniem als nieuwe rector van de Freiburger universiteit. Op 3 mei 1933 trad hij met een groot aantal andere hoogleraren en docenten demonstratief toe tot de NSDAP. Heidegger heeft nooit publiekelijk spijt betuigd voor zijn bewondering van Hitler en de grote verwachtingen die hij jegens diens nationaalsocialisme koesterde. Hij droomde van een nieuwe elite in het Nieuwe Duitsland, die een eind zou maken aan de oerconservatieve academische opleiding.
Na een jaar diende hij al zijn ontslag in, teleurgesteld omdat hij voor hetgeen hij wilde bereiken onvoldoende steun kreeg vanuit de NSDAP. Hij bleef echter gewoon hoogleraar aan de universiteit van Freiburg en lid van de NSDAP tot aan het eind van de Tweede Wereldoorlog. Na het eind van de Tweede Wereldoorlog kreeg hij door de Franse bezettingsmacht tot zijn emeritaat in 1951 een leerverbod opgelegd. Zijn hoogleraarschap werd hem niet ontnomen, zijn salaris werd doorbetaald, maar hij mocht geen college meer geven. Heidegger verkeerde daardoor geruime tijd in een ernstige psychische crisis.
Rehabilitatie
Hoewel Heidegger in 1949 werd gerehabiliteerd, heeft hij nauwelijks nog lesgegeven aan de universiteit. Hij hield vooral voordrachten voor een niet-academisch publiek en verscheen regelmatig in de media. Na zijn rehabilitatie rees zijn ster en werd hij in 1957 opgenomen in de Heidelberger Academie van de Wetenschappen en in de Academie van de Kunsten in Berlijn.
Hoe kwam Heidegger tot zijn sympathieën voor het nationaalsocialisme? Hij zag de vernieuwing van de metafysica niet alleen als de taak van de filosofie, maar als die van het hele Duitse volk, zo wordt ons in de biografie van Denker duidelijk. Heidegger spreekt over zijnsvergetelheid (Seinsvergessenheit) van de mens die daardoor met zijn aardsheid ook zijn wezen en zijn vaderland (Heimat) heeft verloren. De roes over het nazisme is al snel voorbij, eerlijk is eerlijk. Heidegger komt tot het inzicht dat het nationaalsocialisme in zijn historische werkelijkheid misdadig en onmenselijk was. De crisis van de Republiek van Weimar is voor hem symptoom van de dood van de christelijke God. Alleen de vernieuwing van de metafysica kan nu nog voor een verandering zorgen. Heidegger interpreteert de geschiedenis van de metafysica als de geschiedenis van het nihilisme. Het nationaalsocialisme verschijnt dan als het de verschrikkelijkste voltooiing, aldus Heidegger na de oorlog. De Shoah is het meest verschrikkelijke en gruwelijke resultaat van het nihilisme. Het nihilisme is zelfs de mogelijkheidsvoorwaarde van Auschwitz.
Verwondering
Tot zover deze onverkwikkelijke episode over het nazisme. Hoe zag Heidegger de filosofie? Zoals alle filosofie begint ook Heideggers levenswerk met de verwondering. Ons leven is uiteindelijk ons eigen antwoord op de vraag wat het betekent om mens te zijn. Heideggers filosofie is een hermeneutiek van de feitelijke existentie, haar structuren. Het uitgangspunt van zijn vroegste denken is dat er een zinvol en goed geordend zijnde (Seiendes) gegeven is. Oorspronkelijk vult Heidegger dit christelijk in. In zijn eerste apologetische teksten tijdens zijn studie theologie aan de Universiteit van Freiburg, verdedigt hij tegenover het modernisme de eeuwige waarheidsschat van het katholicisme en de goddelijke scheppingsorde. Wie de goddelijke orde verstoort en zondigt, valt niet alleen van God weg, maar ook uit de waarheid. Heidegger schaart zich achter de katholieke wereldbeschouwing, omdat zij de transcendentie als wezenlijke mogelijkheid van de menselijke geest waarborgt.
Breuk met katholicisme
Hij breekt echter met het katholicisme na de studie van de protestantse theologie en haar nadruk op de onmiddellijke verhouding van de gelovige tot God. De scholastiek is voor hem onhoudbaar geworden. Het katholieke geloof is volgens Heidegger een theoretisch als waarheid aannemen (fides), het protestantse geloof daarentegen een praktisch vertrouwen stellen in (fiducia). In zijn interpretatie van de brieven van Paulus ontwikkelt Heidegger een fenomenologie van de christelijke levenservaring.
Na twee filosofische dissertaties worden de contouren van zijn filosofie steeds duidelijker. Het meest eigen van de filosofie is haar claim dat ze “van waarde voor het leven” is; ze leeft “in een spanning met de levende persoonlijkheid, schept uit haar diepte en levensvolheid inhoud en waarde”. Heidegger noemt zich in een brief aan Karl Löwith in 1921 ‘christelijk theoloog’, iemand die voor de levensvraag staat om in de Nieuwe Tijd wetenschap en Verlichting met de christelijke existentie te verbinden.
Existentie
Die existentie neemt daarbij een steeds belangrijker plaats in. De mens is een zijnde dat van alle andere zijnden streng moet worden onderscheiden. De zorg (Sorge) is het basisfenomeen van de menselijke existentie. De mens heeft geen vastgesteld wezen, omdat hij te zijn heeft.
Hoewel hij het zou ontkennen, is Heidegger volgens Denker te typeren als een existentialist avant-la-lettre. Het gaat om de concrete existentie, die zichzelf moet worden, bevrijd van het oneigenlijke zelf, dat ‘vervallen’ is aan het ‘men’, aan de nieuwsgierigheid die altijd achter het nieuwste van het nieuwste aanholt en de tijd letterlijk doodt. Het geweten echter, roept op ons verantwoordelijk te weten voor onszelf. Fundamenteel voor Heidegger is dat het wezen van de mens geen substantie en geen bezit is. Het streven naar openheid, naar verbreding van onze horizon en de overschrijding van de grenzen van de eindigheid, noemt Heidegger gelatenheid (Gelassenheit). Hij heeft daarbij een kernwoord uit de mystiek te pakken: een receptieve openheid voor de allesovertreffende zin van het bestaan. Heideggers filosofie is de voortdurende poging om telkens weer de grenzen en beperkingen van ons bestaan te ontdekken en ons te wijzen op de mogelijkheden van de transcendentie en de bevrijding.
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.