Dit jaar verscheen voor de derde keer een Nederlandse vertaling van een boek van Jacques Ellul, namelijk De grote stad. Een bijbels perspectief. Wie was Ellul als theoloog?
Jacques Ellul werd geboren in 1912 in Bordeaux en overleed in 1994 in zijn woonplaats, het nabijgelegen dorpje Pessac. Officieel was hij hoogleraar in de rechtswetenschap. Maar hij ontwikkelde zich ook tot historicus,[1] socioloog en theoloog. Ellul heeft bewust afgezien van een zuiver academische carrière; bij promoties werd hij gepasseerd, niet omdat hij zijn eigenlijke leeropdrachten niet voortreffelijk uitvoerde, maar omdat hij er ‘te veel naast deed’. Voor het door Parijs beheerste intellectuele leven in Frankrijk was hij een man uit de provincie, bovendien behorend tot de protestantse minoriteit. Binnen die minderheid, placht hij te zeggen, behoor ik vervolgens opnieuw tot een minderheid.
Hij nam deel aan het verzet tegen de nazi’s; in 2001 ontving hij postuum de Yad Vashem-onderscheiding. Lange tijd was hij actief onder de criminele jeugd in zijn regio,[2] en in de Franse milieubeweging, waarin hij een pioniersfunctie heeft gehad. Zijn moeder was een vrome christin. Na zijn geboorte had zij aan zijn vader – toen veertig jaar oud – beloofd dat zij met hun enig kind geen woord zou spreken over het christelijk geloof. Hij was een voltairiaan, die vond dat zijn zoon zelf zijn keuze moest maken wanneer hij volwassen zou zijn, zonder thuis te zijn beïnvloed. Als klein jongetje was Jacques al nieuwsgierig naar de boeken uit de boekenkast van zijn vader. Er stond ook een bijbel in. Die vond hij mysterieus en boeiend, hoewel hij er weinig van snapte. Aan zijn moeder vroeg hij een keer waarom er in die bijbel bepaalde woorden cursief waren gedrukt. Zij wist het ook niet, maar er was in het naastgelegen dorp een dominee; vraag die maar, zei ze. De kleine Jacques erheen, maar tot zijn teleurstelling moest ook de dominee het antwoord schuldig blijven. Hij maakte, vertelt Ellul zestig jaar later, van de gelegenheid gebruik toch nog een tweede vraag te stellen: hij had ergens gevonden dat God barmhartigheid doet aan duizend generaties die Hem liefhebben, en die Hem haten straft tot in het derde en vierde geslacht; welke methode van telling steekt daarachter? De dominee deed er opnieuw het zwijgen toe. Daardoor erg gefrustreerd besloot de kleine Jacques dat hij aan volwassenen verder niets had, en dat hij de Bijbel voortaan alleen zou moeten doorgronden.
Deze eigenzinnigheid, die hem in zijn latere leven nooit heeft verlaten, heeft ons een aantal openbarende boeken over de openbaring opgeleverd, vanaf 1952, toen hij zijn meditatie over Jona publiceerde, tot 1991 waarin hij onder meer zijn boek schreef over Romeinen 9 tot 12 – An Unjust God? A Christian Theology of Israel in Light of Romans 9-11. Heel zijn theologie is Bijbelstudie geweest. Het is tekenend voor Jacques Ellul, dat zijn laatste boek een bewerking was van lezingen, niet aan de een of andere gerenommeerde theologische faculteit, maar voor de gemeenteleden van het protestantse dorpskerkje van zijn woonplaats Pessac, waarin hij wekelijks voorging.
Oeuvre
Zijn omvangrijke oeuvre, verschenen voor en na zijn dood, bestaat uit werken op het gebied van de geschiedenis, van het recht, van Marx en het marxisme (waarover hij enkele tientallen jaren cursussen gaf aan het Instituut voor Politieke Studies aan de universiteit van Bordeaux); het meest bekend zijn zijn boeken over de vertechnisering van de samenleving. Verder schreef hij een aantal boeken over de revolutie. Ook het laatste boek dat bij zijn leven verscheen bewoog zich op het sociologische vlak.[3] Veel Bijbelstudies en lezingen zijn, merendeels postuum, in druk verschenen.[4] Gevraagd wat voor hemzelf zijn meest geliefde geschriften waren, noemt Ellul zijn eerste sociologische verhandeling over de techniek (1954) en zijn theologische boek over de christelijke hoop (1972).[5]
Afhankelijk van wat we eronder willen meerekenen heeft hij zo’n twintigtal theologische studies nagelaten.[6] Hoe kan het dat deze bijzondere theoloog zo goed als onbekend is gebleven? Ellul wordt aan de theologische faculteiten en in de predikantsopleidingen niet in het onderwijs betrokken. Zijn boeken zijn relatief weinig gelezen, en moesten bij uitgevers en lezers soms jaren wachten op acceptatie. Toch werden en worden ze steeds meer herdrukt. Er is hier en daar een verdwaalde student op de wereld die een werkstuk over hem schrijft. Ik denk dat de oorzaken van Elluls onbekendheid grotendeels van institutionele aard zijn. Ellul was niet verbonden aan een theologische faculteit (had daarvoor het ‘briefje’ ook niet!); hij maakte geen deel uit van enig academisch-theologisch netwerk. In het publieke leven zijn originele mensen nagenoeg alleen bekend als zij gerenommeerde instituten vertegenwoordigen. Bovendien wilde Ellul een Bijbellezer zijn zonder wetenschappelijke vooringenomenheden in de tekst in te dragen. Wanneer Jacques Ellul door theologen wordt genoemd, dan is het gewoonlijk als specimen van een zogeheten intuïtieve of naïeve theologie. Met andere woorden, hij behoorde niet tot het ‘ons kent ons’ van de bekende confessionele en academische stromingen. Hij hoorde nergens bij.[7] Hij was geen studiebron in de theologische literatuur want op de theologie baseerde hij zich niet. Elluls ‘enige studiebron’ was de Bijbel, waarin hij zijn hele leven op ontdekkingstocht was. Het christelijk geloof – als ‘eerste getuige’ daarvan noemt hij zijn vriend, de latere Franse predikant Jean Bosc (1910-1969) – deed hem beseffen dat dit een existentiële en niet een wetenschappelijke zaak was, en de relatie met de Heilige Schrift niet een kwestie van academische vorming maar van persoonlijke keuze. Zijn theologische boeken schreef hij alvorens de theologie te raadplegen. Als het manuscript af was, dan las hij een aantal theologen van zijn tijd en voegde in de voetnoten eventueel enkele punten toe waarover hij met hen in discussie bleek.[8] Maar het was hem allerminst te doen om een status als ‘officieel theoloog’. Hij schreef, zowel in de sociologie als in de theologie, om de mensen de ogen te openen voor de wereld waarin zij leven en hun de hoop te geven op verandering door zich van hun verantwoordelijkheid bewust te maken. Ellul houdt geschiedenis en theologie bijeen.
Afkomst
Misschien ligt in zijn afkomst mede een verklaring voor zijn onafhankelijkheid. Zijn naaste familie telde een achttal nationaliteiten. Zijn vader – bij zijn geboorte veertig jaar oud – had zelf een Italiaanse (Maltese) vader en een Servische moeder, maar bezat de Oostenrijkse en (wegens Malta) Engelse nationaliteit. Zijn grootouders van moederszijde waren Portugees en Frans. Ellul trouwde met Yvette Lensvelt, een Zuid-Afrikaanse vrouw van Nederlandse afkomst; ook zij had een Brits paspoort.
Beide ouders waren van aristocratische komaf en van oorsprong ruim bemiddeld, maar Jacques heeft ze alleen gekend in behoeftige omstandigheden. Toen zijn vader werd getroffen door werkloosheid, nam Jacques als enig kind het kostwinnerschap op zich, door toen hij nog leerling was van de middelbare school, aan medeleerlingen bijlessen te geven in Latijn, Grieks, Duits en Frans. Van deze vroege jeugd dateerde zijn enorme werkdiscipline, die het hem mogelijk maakte naast veel andere activiteiten in zijn latere leven vijftig boeken te publiceren en ongeveer duizend artikelen.[9] Desgevraagd zegt Ellul: “… qua temperament ben ik een man van actie.[10] Ik denk altijd in termen van interventie, en iets wat niet leidt tot actie wekt bij mij geen belangstelling.” Al in zijn jeugd begon hij Marx te lezen, op zoek naar een antwoord op de vraag waarom zijn ontwikkelde en werklustige vader niettemin werkloos was. Het was aan het begin van de grote economische depressie.
Maar de werkelijke bron van zijn onafhankelijkheid heeft hij altijd aangewezen in zijn christelijk geloof. Zijn moeder, die kunstschilder was en daarin lesgaf, beschrijft hij als een stille vrouw. Hij stelde haar een keer de vraag wat zij toch iedere dag deed als zij knielde. Zij antwoordde eenvoudig: dat noem je bidden. Het moet geweest zijn omstreeks zijn achttiende jaar dat hij haar opzocht – zij stond in de keuken aan het aanrecht – om te zeggen: “Weet je, moeder, ik geloof in Jezus Christus. Ik heb mij bekeerd.” Waarop zij, zonder zich naar hem om te draaien, antwoordde: “Dat verwondert mij niet. Sinds je geboorte heb ik alle avonden daarom gebeden.” Over die bekeringsgeschiedenis is Ellul altijd terughoudend geweest. Wel zegt hij dat het een ingrijpende ervaring is geweest, en dat zijn gevecht met God vervolgens tien jaren heeft geduurd. Niet voor niets was zijn eerste theologische essay een commentaar op het boek Jona, de profeet die aanvankelijk voor Gods opdracht op de vlucht ging.
De Bijbel werd zijn ‘belangrijkste studiebron’. In het eerste van zijn vijf boeken over de christelijke ethiek staat een opdracht aan zijn vrouw Yvette waarin hij, zoals hij in de openingszin zegt, zijn kaarten op tafel legt.[11] Hij schrijft:
“… het criterium van mijn denken is de Bijbelse openbaring; de inhoud van mijn denken is de Bijbelse openbaring; het uitgangspunt wordt verschaft door de Bijbelse openbaring; de methode is de dialectiek waarin ons de Bijbelse openbaring wordt gedaan; en het doel is het onderzoek van de betekenis van de Bijbelse openbaring voor de ethiek.”
De grote stad
Het lezen van De grote stad is een avontuur. Maar er zijn wel enkele opmerkingen vooraf te maken. Allereerst: de titel kan groot misverstand wekken. Het gaat niet over de stad in sociologische zin, zeg maar een boel beton. Van het begin tot het eind is het zuivere theologie, vanaf Kaïns bouw van de stad in Genesis 4 tot het nieuwe Jeruzalem dat uit de hemel neerdaalt in Openbaring 21. Wie niet zoals Ellul hartstochtelijk gelooft in de Heilige Schrift als Woord van God zal het betoog waarschijnlijk irrelevant vinden, achterhaald eventueel. Hij denkt een misplaatst verhaal te lezen over ‘stad en platteland’. Grote kans dat hij het ‘doemdenken’ vindt, want het perspectief van de belofte en de hoop zal hij hebben doorgestreept. Dan blijft er een autonome samenleving over die onvermijdelijk een gesloten karakter draagt.
Ellul schrijft hier als gelovige. Dat is een verschil met zijn meer bekende sociologische boeken over het ‘technische systeem’. Daarvan zegt hij: iedereen kan mij narekenen, ga maar na of je het met mij eens bent, of anders: verbeter die analyse. Maar zijn theologische werk is ‘getuigenis’. We zouden hem als orthodox kunnen classificeren, ware het niet dat als één ding van Ellul kan worden gezegd, het wel dit is dat hij niet te classificeren is!
De titel van het boek heeft niets te maken met de omvang van de stad, maar met haar pretentie van autonomie. De Franse ondertitel is: ‘De Bijbelse betekenis van de Grote Stad’. Het is als het ware een technische term, geschreven met hoofdletters. Het is de machtsstaat die de profeten ‘de grote stad’ noemen, de wereld zonder God. Geen aardrijkskundig, maar een voluit geestelijk begrip. Een seculiere lezing van dit boek moet dus misverstanden oproepen. Het gaat weliswaar over de moderne samenleving, maar het plaatst deze in Bijbels perspectief. Na de moord op zijn broer Abel bouwt Kaïn een stad als tegen-schepping. Van de Schepper zelf heeft hij zich afgekeerd. Beheerst door angst, wil hij zijn militaire veiligheid organiseren. De stad controleert ook de economie. Door iedere remedie die de mens kiest wordt zijn situatie meer en meer onontwarbaar. “Wij dolen voortdurend rond in de oneindige complexiteit van de stad met onze steeds geavanceerder technieken die de oude beperkingen opheffen door nieuwe te creëren” (77). Ook het moderne platteland is deel van de stad.
De hoofdtitel die Ellul zelf aan het boek meegaf luidt: Sans feu ni lieu.[12] Dat betekent ‘zonder haard of plek’, ‘nergens thuis’. Het is een verwijzing naar Matteüs 8 vers 20: de vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen. Elluls focus is Jezus Christus. Hij treedt in de plaats van de stad. Dat is de rode draad die uitloopt op de stad die God zelf zal her-scheppen. En daarin zal Hij de vruchten van de menselijke stadsarbeid erkennen en opnemen!
Contradictie
De christelijke hoop is geen espoir, maar espérance, geen optimisme maar verwachting. De christen weet dat niets verloren is, niets beëindigd, dat de Opstanding het mogelijk maakt ‘te wandelen door de Geest’. ‘Want het begeren van het vlees gaat in tegen de Geest en dat van de Geest tegen het vlees; deze twee staan tegenover elkaar, zodat gij niet doet wat gij wilt’ (Galaten 5:16-17, NBG’51). In een van zijn Bijbelstudies zegt Ellul: de wereld is binnengedrongen in het leven van ieder mens. Ons meest geheime innerlijk is verstrengeld met mondaine invloeden, voor het merendeel onbewust, maar dat is niet minder werkelijk. Want de wereld is niet meer het resultaat van het werk van individuen, of zij nu goed zijn of slecht, maar zij is geworden tot een macht tegenover het individu.[13] Dat maakt des te duidelijker wat Paulus zegt: “Maar dan bewerk ik het niet meer, maar de zonde die in mij woont” (Romeinen 7:17).
De existentiële vraag die rijst is: hoe kan ik mij dan ‘onbesmet van de wereld bewaren’?[14] “Om opnieuw trouw te worden aan het evangelie, moeten christenen een levensstijl zoeken die niet zozeer hen doet verschillen van anderen, maar die hen toestaat te ontsnappen aan het gewicht van de structuren.”[15] Dat is iets heel anders dan dat we ons uit de wereld zouden moeten terugtrekken! Het tegengestelde van conformisme is niet een soort anticonformisme, het is het onderscheidingsvermogen, onder leiding van de Heilige Geest.[16]
Er is een duidelijke scheiding tussen de vele ‘theologische’ en de ‘sociologische’ boeken en artikelen die Jacques Ellul heeft geschreven. Maar eigenlijk – zoals een interviewer suggereerde en Ellul beaamde – is er geen sprake van een veelheid van boeken maar van één enkel werk waaraan hij heel zijn leven heeft gewerkt, waarvan al die afzonderlijke boeken de hoofdstukken zijn. Dit schrijverschap vond vrijwel geheel plaats buiten zijn beroepsarbeid als hoogleraar aan de universiteit van Bordeaux, waaraan hij niettemin veel zorg besteedde (1943-1980).[17] Professor Frédéric Rognon uit Straatsburg spreekt van twee ‘luiken’ die op het oeuvre van Ellul kunnen worden geopend. Wat daarachter ligt staat in een dialectische verhouding tot elkaar. In theologische termen: één luik geeft een zicht op de wereld, het andere op de Heilige Schrift als het Woord van God. Hoewel Ellul dialectisch denkt, is er bij hem geen sprake van een intellectuele synthese als gevolg van de dialectiek.[18] Het blijft alles contradictie, totdat het Koninkrijk volledig zal doorbreken. “De term dialectiek is slechts een manier van zeggen dat de fundamentele structuur van het christendom in zichzelf contradictoir is en dat beide tegengestelde termen moeten worden gehandhaafd.” Over ‘de verklaring van alles op basis van een enkel principe, de convergentie van alles wat zich voordoet, de reductie tot een enkele dimensie’ zegt Ellul: “Ik geloof dat dit intellectueel onmogelijk is, spiritueel onwaar en in het concrete leven erg gevaarlijk. Alle grote bloedbaden zijn aangericht in naam van de Eenheid!”[19]
Ellul schreef dus ‘theologie’ en ‘sociologie’. Zijn hele leven zal hij zich marxist noemen, niet volgens het gangbare marxisme (dat vergeten heeft dat Marx moet worden geplaatst in de context van de negentiende eeuw), maar op grond van de geschriften van Marx zelf. Diens verheldering van samenhangen, zijn nadruk op de bewustwording van wat achter de maatschappelijke verschijnselen de drijvende krachten zijn (Ellul ziet de centrale factor van die krachten niet in het kapitaal, maar in de techniek, die de drijvende kracht van de twintigste eeuw is geworden) en de analyse van de vervreemding van de moderne mens – het zal hem zijn leven lang bezighouden. Dat neemt niet weg dat Ellul voortdurend zijn scherpe kritiek zal uiten op ‘links’ – eenvoudig omdat hij met ‘rechts’ niets heeft. De wijze waarop Marx tot ideologie is gemaakt en wordt misbruikt is hem een doorn in het oog. Steeds zal hij verklaren ‘ik ben marxist’; en steeds: ‘een christen kan geen marxist zijn’.[20] De individuele persoon kan bij Marx niet terecht met zijn fundamentele bestaansvragen. Alleen de herontdekking van het initiatief van het individu kan in onze tijd radicaal zijn. Daarom schrijft Ellul niet een maatschappelijk programma voor.
Alleen de Bijbel
Elluls sleutelbegrip is vrijheid. “Het enige waarachtige beeld dat de Bijbel geeft van God is dat hij degene is die bevrijdt.”[21] Frédéric Rognon herinnert aan het citaat dat Ellul geeft van Karl Barth: het christelijk leven is “de gehoorzaamheid van de vrije mens ten opzichte van de vrije God”.[22] Rognon vat Elluls visie op de Bijbel samen:
“De christen die in Christus is bevrijd, leest de Bijbel nadat hij zich heeft losgemaakt van de dwang van een wetenschappelijke benadering die de Bijbeltekst ontdoet van iedere geestelijke dimensie en deze gelijkstelt aan welke andere tekst dan ook (in de trant van een geschrift van Plato of Homerus). (…) Men stelt geen vragen meer aan de Bijbel (om daarin antwoorden te zoeken), en men is ertoe overgegaan, met de exegese, vragen te stellen over de Bijbel. Maar wat nu nodig is, is dat we de vragen van de Bijbel zelf ontvangen: de vragen die God ons stelt door middel van de Bijbel. De christen moet op deze vragen in alle vrijheid kunnen antwoorden, dat wil zeggen dat hij vrij is van zekere godsbeelden, en dat hij bereid is in zijn leven de verantwoordelijkheid voor zijn antwoorden te dragen: bereid eraan te beantwoorden en niet slechts erop te antwoorden. Deze antwoorden, willen het vrije en verantwoordelijke antwoorden zijn, moeten vrij zijn van iedere sociologische bepaaldheid (détermination), en bijgevolg van alle conformisme.”[23]
“De vrije mens laat zich niet dwingen in een model of een antimodel. Het tegendeel van conformisme is niet het anticonformisme, het is de onderscheiding, met de hulp van de Heilige Geest: het gaat erom onderscheid te kunnen maken tussen de oordelen, collectieve overtuigingen, mythen en gemeenplaatsen van het milieu waarin wij leven, en te onderscheiden wat in ons zelf ons doet participeren in dit conformisme, opdat we ons er niet meer aan onderwerpen.”[24]
Calvijn
Bij zijn toetreding tot de Église Reformée las Ellul de Institutie van Calvijn. Hij werd aangetrokken door diens fenomenale Bijbelkennis die hij later zou evenaren. Maar hij zegt dat hij al gauw is afgeknapt op Calvijns ‘rigiditeit’ en wat hij ervoer als een dogmatisch systeem – hoewel hij dan weer verwijst naar dat ‘prachtige hoofdstuk 20 uit boek III van de Institutie’ over het gebed’.[25] Het struikelblok was voor Ellul Calvijns opvatting van de ‘predestinatie’. Daarvan werd hij bevrijd door Karl Barth, met diens uitspraak “Men moet wel gek zijn om een leerstuk te maken van het universele heil, maar het is goddeloos er niet in te geloven”. Ellul heeft dit indringend in verband gebracht met zijn Bijbellezing over de ‘opstanding van het vlees’.
Ik heb het vermoeden dat hij van Calvijn weinig anders zal hebben gelezen dan de Institutie; mogelijk is zijn interpretatie ook gekleurd door het dogmatisme van het op Calvijn gevolgde calvinisme. Dat Calvijn zoiets als een gesloten dogmatisme zou vertegenwoordigen is een stelling waarvan het moderne onderzoek zonder meer het tegendeel naar voren brengt. Calvijn wilde, evenals Ellul, een Bijbels theoloog par excellence zijn. Zijn theologie “is als een wiel zonder velg, een naaf vol met spaken. Elk theologisch standpunt wordt stukje bij beetje uitgewerkt vanaf de naaf tot aan het einde van de spaak, en sommige spaken zijn langer dan andere. Er is geen velg die de uiteinden van de spaken met elkaar verbindt, dus is er geen systeem in de zin waarin wij die term gebruiken”.[26]
“Het is opmerkelijk hoezeer Ellul juist met Calvijns preken de beeldende, gepassioneerde en journalistieke stijl gemeen heeft die hij hanteert in veel van zijn eigen geschriften. Beiden wilden niet participeren in de systematisch-abstracte wetenschap van hun tijd, en hielden zich verre van de ‘filosofie’. Zij stelden zich veeleer een educatietaak; zij wilden aantonen en overtuigen – inzicht verbreiden niet zozeer onder hun medegeleerden, maar in de eerste plaats onder het volk waarmee zij zich solidariseerden”.[27] Beiden gingen uit van het samengaan van materie en geest. Voor beiden ging het om de praktijk van het christelijk leven. Beiden wilden “de mensen inzicht verschaffen in de dagelijkse ervaring door die te lezen op basis van de Bijbel en de Bijbel te lezen op basis van de dagelijkse ervaring. Evenals toen, kunnen die twee ook nu niet worden gescheiden. Als we ze wel scheiden en niet inzien wat de relatie is van ‘woord’ en ‘wereld’, zouden we de betekenis van het Woord beperken tot de zogenaamde ‘geestelijke’ sfeer van de ziel, los van het lichaam. (…) Het christelijk geloof, stelt Calvijn, gaat niet over dogmatische begrippen; het is ‘geen leer van de tong, maar van het leven’”.[28] Ellul zegt hetzelfde: “… het christendom is slechts in de tweede plaats een leer, in essentie is het een orde van leven”.[29] Jacques Ellul verklaart existentialist te zijn, volgeling niet zozeer van het denken van Calvijn, ook niet in alle opzichten van Barth,[30] maar van Kierkegaard. (Naar verluidt zou Ellul het gehele oeuvre van Kierkegaard hebben gelezen, evenals dat van Marx en van Karl Barth.)
Calvijn en Ellul hebben een groot hermeneutisch beginsel gemeen: de Bijbel moet worden gelezen zonder filosofische of theologische vooronderstellingen, en zij moet worden uitgelegd met de Bijbel zelf. De tekst is het uitgangspunt; de theologie speelt vervolgens haar rol: exegese, kennis van het Hebreeuws, de kerkvaders etc. Wanneer men echter zegt ‘waarden’ te herkennen of in te voeren in de Bijbeltekst, blijken die steeds afkomstig van een prealabel idee daarvan. “Wanneer men ons vertelt dat deze waarden overeenkomen met wat God zou behagen of dat zij de concrete inhoud vormen van de decaloog, dan legt men in werkelijkheid een kader en een betekenis op het Bijbelse denken die geenszins noodzakelijk zijn of daaraan intrinsiek.”[31] In een volgend artikel in Soφie zullen we zien hoe Ellul tracht dergelijke inlegkunde te vermijden als hij spreekt over de hoop op de ‘opstanding van het vlees’.
Naar aanleiding van
De grote Stad, een bijbels perspectief, Middelburg, 2020.[32]
Vertaling: Marianne van Reenen
Verwijzingen
[1] Aan Ellul werd op 20 oktober 1965 door de Vrije Universiteit het eredoctoraat in de rechten verleend op initiatief van prof. mr. S. Gerbrandy. Dit vanwege een viertal ‘grote academische prestaties’, maar ook omdat hij zich geroepen voelde om ‘tijd vrij te maken om dáár te zijn waar men een beroep op hem doet voor de vernieuwing en versterking van het christelijk denken’. Behalve Elluls rechtshistorische proefschrift (zie noot 18), zijn er twee vroege historische werken: Essai sur le recrutement de l’armée française aux XVIe et XVIIIe siècles, Mémoire de l’Académie des Sciences Morales et Politiques (bekroond met de Prix d’Histoire de l’Académie Française), en Introduction de l’histoire de la discipline des Églises Reformées de France. Een veelgebruikt en herdrukt universitair leerboek is de vijfdelige Histoire des institutions, over de oudheid tot en met de negentiende eeuw. Verder verscheen Histoire de la propagande (in de bekende PUF-reeks Que sais-je?, herzien in 1976).
[2] Zie het boek dat hij schreef samen met Yves Charrier: Jeunesse délinquante. Des blousons noirs aux hippies, Mercure de France: Parijs 1971 (herdrukt als Jeunesse délinquante: Des blousons noirs aux hippies, Nantes, 1985.
[3] Déviance et déviants dans notre société intolérante, Toulouse 1992, 20132.
[4] Naar verluidt zouden er nog duizenden pagina’s kunnen volgen na verdere transcriptie van de cassettebandjes die berusten bij de familie Ellul. Elluls kinderen en kleinkinderen zijn zorgvuldige en deskundige archivarissen. Belangrijke, recent verschenen boeken zijn: Théologie et Technique. Pour une éthique de la non-puissance (2014, 369 p.); Les sources de éthique chrétienne (Genève 2018, 314 p.; van dit manuscript dook niet lang geleden een kopie van een kopie (!) op. Het blijken de delen 4 en 5 te zijn van Le vouloir et le faire); en ten slotte: Vivre et penser la liberté (Genève 2019, 625 p.).
[5] La technique ou l’enjeu du siècle (1954, 19902, 20083); vier jaar bleef dit boek in Frankrijk ongepubliceerd; het begon pas tien jaar na de Franse uitgave wereldbekendheid te krijgen met de Amerikaanse vertaling (The technological society). Het theologische boek dat Ellul bedoelt is L’espérance oubliée (1972, 20042).
[6] Gebundeld in: Jacques Ellul, Le Défi et le Nouveau. Œuvres théologiques 1948-1991, Le Table Ronde: Parijs 2007.
[7] Wel was hij ca. twintig jaar lid van de Conseil National de l’Église Reformée; met meer voldoening en succes zag hij terug op de jaren waarin hij met een strategische commissie aanbevelingen voorbereidde en doorgevoerd zag worden in de predikantsopleiding van deze kerk.
[8] Zo polemiseerde hij in De grote stad met Joseph Comblin (1923-2011) en Harvey Cox (1929), de auteur van The secular city (1965).
[9] Naast herdrukken zijn er postuum veel werken verschenen die niet eerder gepubliceerd waren. Het aantal boeken (waarvan veelvuldig vertalingen zijn gemaakt) bedraagt inmiddels ruim zestig.
[10] Jacques Ellul, à temps et à contretemps. Entretiens avec Madeleine Garrigou-Lagrange, Le Centurion: Parijs 1981, p. 65.
[11] Le vouloir et le faire. Une critique théologique de la morale, Labor et Fides: Genève 1964, 20132, p. 19. De titel van dit boek is ontleend aan Filippenzen 2:13.
[12] Jacques Ellul, Sans feu ni lieu. Significations biblique de la Grande Ville, Gallimard: Parijs 1975; heruitgegeven door La Table Ronde, Parijs 2003.
[13] Jacques Ellul, Vivre et penser la liberté, Labor et Fides: Genève 2019, p. 323.
[14] Jakobus 1:27.
[15] Frédéric Rognon, in zijn uitstekende inleiding (p. 7-52) in: Jacques Ellul, Les sources de l’éthique chrétienne (Le Vouloir et le Faire, parties IV et V), Labor et Fides: Genève 2018, p. 23.
[16] Rognon, ibid., p. 36.
[17] Ellul promoveerde in 1936 op een lijvig proefschift Étude sur l’évolution et la nature juridique du Mancipium. Hij doceerde rechten in Montpellier, Straatsburg en Clermont-Ferrand tot hij in 1940 door de Vichy-regering werd ontslagen omdat hij de zoon was van een ‘Brit’, die zich bovendien, zoals ook Jacques Ellul zelf, had doen kennen als opponent van het Vichy-regime.
[18] Ellul, Les sources, p. 136. Er is dus geen sprake van een ‘dialectiek à la Hegel’, zoals was te lezen in een recensie van De grote stad.
[19] Ellul, à temps et à contretemps, p. 180.
[20] Zie zijn kritiek op de marxistische inspiratie van de bevrijdingstheologie, in: L’idéologie marxiste chrétienne. Que fait-on de l’évangile?, Le Centurion: Parijs 1979.
[21] Ellul, Vivre et penser la liberté, p. 269.
[22] Rognon, inleiding in: Ellul, Les sources de éthique chrétienne, p. 31.
[23] Ibid., p. 32/33.
[24] Ibid., p. 36.
[25] Jacques Ellul, L’impossible prière, Centurion: Parijs 1970, p. 9.
[26] Citaat in mijn boek over Calvijn en Ellul, Vergeten vragen. Humanisme in economisch-theologisch perspectief, Skandalon: Vught 2016, p. 24. Het wordt gezegd van de Institutie zelf.
[27] Zie William J. Bouwsma, John Calvin. A sixteenth-century portrait, New York/Oxford 1988, p. 113 e.v. Dit citaat komt uit mijn artikel ‘Jacques Ellul en Herman Dooyeweerd: één in radicaliteit, verschillend door context en levensloop’ in Soφie, juni 2015, p. 29.
[28] Haan, Vergeten vragen, p. 58.
[29] Ellul, Les sources de l‘éthique chrétienne, p. 157.
[30] Rognon noemt een vijftal thema’s over welke Ellul verschilt van Barth: de casuïstiek, het conformisme, de betrekking dogmatiek/ethiek, de relatie van christenen tot de staat en de analogia entis (inleiding in Les sources, p. 49).
[31] Ellul, Les sources de éthique chrétienne, p. 108.
[32] Vertaald door Marianne van Reenen, Middelburg, 2020. Eerdere vertalingen in het Nederlands waren: Staan in de wereld van nu, vertaald door Roel Houwink, Amsterdam, 1951 en Subversief Christendom, vertaald door Gerrit Brinkman, Kampen, 1987.