Over hoop wordt vandaag de dag veel gesproken. Neem alleen al de boeken die lijststrekkers in aanloop naar de laatste verkiezingen schreven: Tegen cynisme (Sybrand Buma), Optimist in de politiek (Alexander Pechtold), Hoop voor een verdeeld land (Gert-Jan Segers). Allemaal titels die verwijzen naar gevoelens van hoop en wanhoop. Waarin verschilt hoop van optimisme? Welke rol speelt hoop in de politiek?
Mijn vermoeden is dat we zoveel over hoop spreken omdat we minder vertrouwen in de toekomst hebben gekregen. De situatie in de wereld wordt grimmiger. Mensen horen over aanslagen, zijn niet zo zeker meer van hun baan en zien hun buurt en directe omgeving veranderen. Ze hebben het gevoel geen controle te hebben over hun situatie en verliezen het vertrouwen in publieke instituties. Een sentiment waar populistische partijen goed op kunnen gedijen. Geert Wilders bijvoorbeeld spreekt over een nepparlement, doet denigrerend naar journalisten en rechters en gebruikt vaak grove taal.
Als mensen het gevoel hebben geen grip te hebben op hun bestaan, neemt ook de behoefte toe om zich ergens aan op te trekken, om een perspectief van hoop te hebben. Hoop is een existentiële menselijke eigenschap. Waarom zouden mensen iedere morgen opstaan, hun werk weer oppakken of maatschappelijk initiatief ontplooien als ze niet de hoop hebben dat de wereld daarmee een stukje beter zal worden? Zonder hoop verkommeren mensen, komen ze niet tot actie, verliezen ze zin in het leven.
In dit artikel wil ik onderzoeken wat hoop betekent voor de politieke praktijk. Om burgers bij de politiek te betrekken, is een perspectief van hoop nodig. Hoop is een motor voor maatschappelijk participatie. Burgers moeten het besef hebben dat hun stem ertoe doet en dat ze een reële bijdrage kunnen leveren. En ook politici zelf hebben hoop nodig. Om hun werk in het politieke bedrijf goed te kunnen doen, moeten ze een reële verwachting hebben dat hun inspanningen niet voor niets zijn. In het publieke debat lijken echter wantrouwen, cynisme en angst te overheersen. Er is daarom werk aan de winkel. Heel terecht dus dat hoop tegenwoordig een belangrijk thema is in de politiek.
Hoop is een deugd
Hoop kun je het best beschrijven als een deugd. Dat inzicht gaat terug op een lange traditie. De Grieken maakten onderscheid tussen vier deugden of karaktereigenschappen die mensen nodig hebben om goed te kunnen functioneren: verstandigheid, rechtvaardigheid, moed en matigheid. Dit worden ook wel de kardinale deugden genoemd. De middeleeuwse filosoof Thomas van Aquino voegde aan dit rijtje van deugden echter nog drie deugden toe: geloof, hoop en liefde.1 Deze deugden, ook wel theologale deugden genoemd, ontleende hij aan Paulus: ‘ons resten geloof, hoop en liefde, deze drie, maar de grootste daarvan is de liefde’ (1 Kor. 13:13).
De beste manier om je een deugd toe te eigenen is door die in de praktijk te beoefenen. Je leert pas echt een hoopvol persoon te zijn wanneer je in de praktijk tegen weerstand oploopt en op zoek moet gaan naar creatieve oplossingen om iets aan de bestaande situatie te veranderen. Wat voor geloof en voor liefde geldt,
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.