Een pedagogiek van de hoop

Das menschliche Leben

bleibt in den unaufhebbaren Gegensatz

zwischen Verzweiflung und Vertrauen,

zwischen Hoffnungslosigkeit und Hoffnung,

in diesen ewigen Wechselgesang zwischen Hölle und Himmel,

hineingestellt

 

(Bollnow, 1955)

 

Over hoop worden veel mooie dingen gezegd en geschreven. Hoop vormt de grondstof van ons bestaan. Hoop is gerichtheid op de toekomst, op ontwikkeling, op groei, op nieuw leven. Onze wereld is een hoopvolle wereld, ons bestaan een hoopvol bestaan. Maar… hoop komt niet alleen. De medaille van de hoop kent de keerzijde van de wanhoop. Een hoopvol bestaan getuigt van de hoop op een beter bestaan, op een uitweg uit de gebrokenheid van het hier en nu. Hoop is vaak zoeken naar signalen van hoop in een wereld die van het tegendeel getuigt. Hoop krijgt pas profiel tegen de achtergrond van wanhoop, vertwijfeling en uitzichtloosheid. Signalen van hoop zijn dan kleine lichtpuntjes, een strohalm, een tegengeluid.

 

Opvoeden heeft alles te maken met de toekomst van kinderen. Daarmee lijkt de verbinding tussen ‘hoop’ en ‘opvoeden’ voor de hand te liggen. In dit artikel gaan we in op de vraag hoe ‘hoop’ verschil maakt in de pedagogische situatie. Allereerst bespreken we hoe de begrippen ‘hoop’ en ‘opvoeding’ zich tot elkaar verhouden. Daarna bepreken we twee pedagogische praktijken die we als vindplaatsen van hoop zien. In de derde plaats bespreken we hoe verschillende denkers de verhouding hoop en opvoeding vanuit hun perspectief bezien. Tot slot betogen we dat het essentieel is dat opvoeden juist gericht is op hoop.

 

Een pedagogiek van de hoop

 

Opvoeding, onderwijs en pedagogiek vinden hun grond in de voortdurende vernieuwing van het leven. De Amerikaanse pedagoog en filosoof John Dewey, beschreef al in 1916 in zijn Democracy and Education hoe het menselijk leven is getekend door sterfelijkheid waardoor steeds nieuwe generaties moeten worden opgevoed om het stokje over te nemen. Hij beschrijft hoe education begint bij het principe van ‘generatievervanging’. Dit leidt tot een proces van voortdurende vernieuwing:

“Elk individu, elke mens die de drager is van de levenservaring van zijn groep, zal na verloop van tijd sterven. Toch gaat het leven van de groep verder (…) Deze onmiskenbare feiten van geboorte en dood van elk van de leden van een sociale groep bepalen de noodzaak van opvoeding en onderwijs” (Dewey, 1916)[1].

 

Dit vernieuwingsthema herkennen we ook in de manier waarop Hannah Arendt het begrip ‘nataliteit’ of ‘geboortelijkheid’ gebruikt. Het steeds opnieuw geboren worden is tekenend voor het menselijk bestaan. Elk nieuw, zich ontwikkelend leven kan in dat perspectief gezien worden als een nieuw teken van hoop. Opvoedkundig handelen richt zich op de toekomst van kinderen en jongeren. Hoop is in die zin een centrale categorie voor opvoeding – en daarmee pedagogiek – en onderwijs. Zoals Arendt-biograaf Kurt Sonheimer het zo treffend verwoordt: “Met haar benadrukken van nataliteit als nieuw begin heeft zij een teken van hoop en vernieuwing voor de mensheid opgericht. Met hun geboorte betreden steeds weer nieuwe mensen het leven en kunnen door hun handelen de wereld veranderen” (Sontheimer 2006).

 

Nieuw leven getuigt van nieuwe mogelijkheden en vraagt om een hoopvolle, wenkende toekomst. Pedagoge Lea Dasberg noemt een hoopvol perspectief onmisbaar in

Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.