Is vergeving een gevoel, een emotie, een attitude, een handeling, of de onthouding van een handeling? Vergeef je een bepaalde daad van onrecht die jou is aangedaan eenmalig, of gaat de vergeving van de betreffende daad continu door? Volgens Gert van den Brink is vergeving altijd heilzaam, maar niet zonder oog voor rechtvaardigheid.
Elke Bijbellezer weet dat vergeving in de Heilige Schrift altijd als een positieve en verheugende zaak aan de orde wordt gesteld. Een van de meest aansprekende eigenschappen van God is dat Hij vergeeft (Ex. 34:7; Ps. 103:3; Ps. 130:4). Dit heeft gevolgen voor de intermenselijke verhoudingen. Als Jezus aan zijn discipelen leert hoe zij zullen bidden, dan zit daarin besloten dat zij hun schuldenaren vergeven (Mat. 6:12). Wie niet vergeeft, zal zelf ook geen vergeving ontvangen (Mat. 6:14-15).
Maar in het leven van veel gelovigen blijkt vergeving toch niet alleen maar positief en verheugend te zijn. Veel slachtoffers weten niet goed raad met de opdracht om te vergeven. Zij voelen vaak een dubbele last op hun leven: niet alleen zijn zij beschadigd en gaan zij gebukt onder de pijn die hun is aangedaan, maar bovendien voelen zij de zware last op zich om te moeten vergeven. En voor hun ervaring kunnen zij dat niet.
Veel verwarring komt voort uit onhelderheid over wat vergeving is. Wat gebeurt er als er vergeving plaatsvindt? Wat doe ik eigenlijk als ik iemand vergeef? Het is daarom goed een conceptuele analyse te starten. Is vergeving een gevoel, een emotie, een attitude, een handeling, of de onthouding van een handeling? Vergeef je een bepaalde daad van onrecht die jou is aangedaan eenmalig, of gaat de vergeving van de betreffende daad continu door? Is de wijze waarop God vergeeft identiek aan de wijze waarop wij vergeven, of significant anders? Dergelijke vragen zijn behoorlijk filosofisch van aard, maar daarmee beslist niet onbelangrijk voor de praktijk van de rechtspraak, de theologie, de pastorale praktijk en voor de internationale betrekkingen, om maar een aantal terreinen te noemen.
De wijze waarop mensen in het verleden hebben nagedacht over prangende kwesties, kan ons op weg helpen om denkrichtingen te vinden. Daarom ga ik in dit artikel in op een discussie die gevoerd is in de zeventiende eeuw over de definitie van vergeving. De discussie had allereerst een theologisch karakter maar kent ook sterk filosofische aspecten. Ik zal drie visies onderscheiden, die kunnen worden gekarakteriseerd aan de hand van de rol die aan de schuldeiser (i.c. God) wordt toegeschreven.
Een historische discussie
In 1594 verschijnt het boek De Servatore (Over de Zaligmaker) van de Italiaanse jurist Faustus Socinus (1539-1604). Hierin bestrijdt hij de calvinistische visie op verzoening door voldoening. Volgens de gereformeerde theologen van zijn dagen vergeeft God onze zonden omdat Christus daarvoor heeft betaald. Maar Socinus beweert dat dit onmogelijk is: een schuldeiser kan op twee manieren omgaan met de schuldenaar: óf hij eist dat de schuld wordt voldaan (wordt betaald), óf hij vergeeft de schuld. Het is onmogelijk beide tegelijk te doen. Als Jezus voor onze zonden heeft betaald, is vergeving uitgesloten; en als God de zonden vergeeft, is voldoening onmogelijk.
Deze sociniaanse positie kent aan God de rol toe van eigenaar, bezitter of heer (dominus). Wij mensen zijn knechten of slaven van God, en Hij mag met ons handelen zoals Hij wil, omdat wij zijn eigendom en bezit zijn. Als wij zondigen, veroorzaken wij schuld tegenover God, waarvoor Hij betaling mag eisen maar die Hij ook mag vergeven. En God belooft ons dat Hij zal vergeven als wij berouw tonen. De tweede positie is te vinden bij de Nederlandse jurist Hugo de Groot (1583-1645) in zijn boek De Satisfactione (Over de voldoening) uit 1617. De Groot (of Grotius) stelt dat God als regeerder (rector) moet worden aangemerkt. De gronddwaling van Socinus is volgens Grotius dat Socinus geen onderscheid maakt tussen de rol van eigenaar en die van regeerder. Als God vergeeft, dan doet Hij dat volgens Grotius als regeerder, niet als heer (eigenaar). Als regeerder van de gehele wereld heeft God zijn wetten ingesteld, maar Hijzelf staat uiteraard boven de wet en is daarom niet verplicht zijn wetten te handhaven en uit te voeren. Als Hem dat goed lijkt, heeft God de vrijheid om te besluiten de wet niet uit te voeren en de gedreigde straf niet te voltrekken. Zo’n besluit noemt Grotius dispensatie (dispensatio) van de wet. Gods daad van dispensatie is tegelijk een daad van vergeving, zegt Grotius: als God besluit om de wet niet uit te voeren jegens de berouwvolle zondaar, komt het erop neer dat Hij hem de zonden vergeeft.
Grotius stelt zodoende, contra Socinus, dat deze vergeving wél kan samengaan met voldoening. De kruisdood van Christus was nodig om het gezag en de macht van de regeerder te demonstreren, maar nu dat eenmaal is vertoond toen Christus stierf, staat het de regeerder van het heelal vrij om in het geval van sommige mensen (de gelovigen) de wet te dispenseren en de gedreigde straf niet uit te voeren.
Volgens Grotius kan vergeving worden gedefinieerd als niet-toerekening (non-imputatio). Het begrip toerekening is, aldus veel zeventiende-eeuwse auteurs, afkomstig uit de boekhouding. Als een schuld aan iemand wordt toegerekend, wordt het desbetreffende bedrag op de rekening van de desbetreffende persoon geschreven. Als een bedrag niet wordt toegerekend, wordt het verschuldigde bedrag in de boekhouding doorgestreept.
Grotius gebruikt dit concept toerekening ook voor morele schulden. De zondaar heeft een bepaald delict begaan en vanwege de schuld die door deze overtreding ontstaat, zou hij mogen worden gestraft. In het geval dat er ook metterdaad wordt gestraft, is er sprake van toerekening van de overtreding. Maar als de overtreding niet wordt toegerekend, vindt er ondanks de schuld geen strafoefening plaats. De zondaar ontvangt vergeving, als niet-toerekening.
Er is nog een derde positie, naast die van Socinus en Grotius. Deze is te vinden bij veel gereformeerde theologen. Zij vallen de kritiek van Grotius op de socinianen bij dat God niet in privaatrechtelijke zin alleen maar als heer moet worden beschouwd, maar dat God ook een publiekrechtelijke rol heeft als regeerder. Toch vinden zij dat ook hiermee nog niet genoeg is gezegd. In hun optiek is God niet alleen dominus en rector, maar ook iudex, rechter. Socinus en Grotius ontkennen dit en bestrijden uitvoerig de opvatting dat God als rechter zou moeten worden aangemerkt. Waarom is dit punt van belang?
Als God rechter is, dan is Hij verplicht tot wetshandhaving en wetsuitvoering. Een goede rechter is niet degene die naar believen nu eens wel en dan weer niet de wet handhaaft, maar iemand die te allen tijde de wet ten uitvoer brengt. Dit betekent dat elke overtreding die voor de rechter wordt gebracht, ook wordt gestraft. Handhaving van de wet houdt immers, in het geval van een wetsovertreding, eenvoudigweg dit in dat de gedreigde straf wordt opgelegd en voltrokken. Er is, anders gezegd, geen mogelijkheid tot dispensatie van de wet. Als regeerder heeft God wel de mogelijkheid tot dispensatie, maar als rechter niet. In de hoedanigheid van rechter is God verplicht tot uitvoering (executio).
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.