In dit essay laat Sander Griffioen zien hoe het begrip ‘vervalsing’ in het werk van de Ierse filosoof William Desmond1 een centrale rol speelt. Tegelijk wijst hij op enkele onvolkomenheden en onduidelijkheden in de belangrijkste teksten over vervalsing. Centraal staan Desmonds boeken Hegel’s God. A Counterfeit Double? (2003), The Intimate Universal (2015) en een essay over Solovjov en Sjestov.
Bij mijn afscheid aan de VU in 2006 schonk William Desmond me een replica van de boot van Sint Brandaan, waarmee deze zijn reis over de Atlantische Oceaan maakte. Hoewel het origineel naar boven wijst, kan de replica zowel horizontaal als verticaal worden opgehangen: beide dimensies drukken op eigen wijze dezelfde gedachte uit: “De kerk die Gods volk door een zee van moeilijkheden naar de hemel loodst”. Interessant is dat de tekst op de achterkant van de plaquette ook een mogelijke interpretatie à la Jung noemt, namelijk als verbeelding van de reis van de ziel naar heelheid. Het verlangen naar heelheid is volgens mij precies waar Desmonds categorie van de valse kopie over gaat. Zijn punt is dat een dergelijk streven naar innerlijke heelheid, waarvan Jungs psychologie een voorbeeld is, dreigt te verwoesten wat het menselijk leven menselijk maakt: een openheid (of ‘porositeit’ zoals hij prefereert) naar het geheel van de schepping. De kritiek op het holisme staat centraal in het eerste deel van mijn essay, zowel in het gedeelte dat over Hegels God handelt (en dat hieronder sterk is ingekort) als wat er op volgt over vervalsing in algemenere zin. Ze blijft ook aanwezig in het tweede en derde deel, zij het minder prominent, omdat daar het accent verschuift naar de ‘anonimiteit van het goede’.
Hegels God als een vervalsing
In 2003 verscheen Hegel’s God. A Counterfeit Double? Die term counterfeit (vervalsing) intrigeerde me zodanig dat ik besloot me hierop te richten in mijn bijdrage tot zijn afscheidssymposium (Leuven, 19 en 20 april 2017).
Al snel blijkt in het genoemde boek dat Desmond een eigen manier heeft om de filosoof Hegel te lezen. Hij volgt niet de platgetreden paden van Hegel-interpretaties, maar voert zelf een levendig debat met hem. Desmond heeft waardering voor Hegel, maar diens idee van God als het grote Geheel doet hij consequent af als vervalsing. Hegel presenteert zijn idee van God als de ‘agapeïsche’ oorsprong van alles en de garant voor werkelijke vrijheid, maar in werkelijkheid gaat het hier volgens Desmond om een gesloten vorm van holisme.
Ik vind deze holisme-these van Desmond overtuigend, maar op één punt doet hij Hegel geen recht. In zijn latere politieke filosofie maakt Hegel een wending naar het protestantisme. In zijn vroegere werk heft hij met grote regelmaat een Te Deum aan op de rede, maar later noemt hij de protestantse kerken de hoeder van de openbare orde (het ‘domein van de zedelijkheid’). De aanvankelijke onderschikking van godsdienst aan de filosofie maakt dan plaats voor een mix van onder- en nevenschikking. Religie is ondergeschikt, omdat volgens Hegel haar waarheid alleen met behulp van de filosofie veilig gesteld kan worden voor de ondermijning door de historische kritiek, maar heeft omgekeerd een veel grotere relevantie, omdat filosofie nu eenmaal alleen binnen de muren van de academie kan gedijen.
Het zou te ver voeren dit hier uit te werken. Het voornaamste is de ongelofelijke scherpte van zijn kritiek. Ik zal nooit het verbouwereerde gezicht vergeten van de voorzitter van de Koreaanse Hegel-society die bij ons gemeenschappelijk optreden aldaar in 2004 niet kon bevatten dat een voormalig voorzitter van de Amerikaanse Hegel-society met zo’n kritiek kwam!
Vervalsingen
Laten we nu kijken naar het naar het tweede element van de titel van Hegel’s God: ‘A counterfeit double’. Ofschoon Desmond zelf geen typen van vervalsing onderscheidt, zal ik voor de duidelijkheid twee typen vervalsing onderscheiden (een derde type volgt later).
Het woord counterfeit of ‘vervalsing’ treedt rond de eeuwwisseling naar voren in Desmonds werk. Als technische term komt het nog niet voor in Perplexity and Ultimacy uit 1995, terwijl het vijf jaar later prominent aanwezig is in een essay over Solovjov en Sjestov, dat weer vijf jaar later opnieuw wordt gepubliceerd in Is There a Sabbath for Thought? Vanaf dat moment behoudt de term zijn prominente plaats. In The Intimate Universal (2016) bijvoorbeeld komt het woord meer dan 150 keer voor, terwijl ‘holisme’ slechts zes keer voorkomt.
Herkomst van Solovjov
De inspiratie voor de introductie van de categorie van de vervalsing moet wel zijn ontleend aan Solovjovs Korte vertelling over de Antichrist (1900). In dit verhaal speelt vervalsing niet alleen een strategische rol, maar bepaalt het ook de macht van de Antichrist. De conclusies aan het eind van Hegel’s God vormen de echo van dit verhaal, in het bijzonder de passage over ‘het probleem van de Antichrist’ dat daarin bestaat dat hij “op dezelfde wijze verschijnt als Christus en zich op deze manier met succes kan voordoen als de ware Christus” In doorsnee is ‘vervalsing’ hier synoniem met ‘idool’, ‘afgod’, een verband dat expliciet gelegd wordt in The Ultimate Universal: “Afgoden, of wat ik de vervalste kopieën van God noem…” (2016, 345). De veronderstelling is dat een afgod op bedrieglijke wijze iets goeds dupliceert, en zijn kracht ontleentaan dit bedrog.
Een volgend punt is dat het kwaad primair vanuit dit perspectief geduid wordt. Dat betekent niet dat er geen kwaad zou bestaan buiten dit verband, maar zonder uitzondering worden in de teksten die ik heb onderzocht kwaad en vervalsing met elkaar in verband gebracht. De weg naar het kwaad is geplaveid met schitterend bedrog, bijvoorbeeld de belofte van een thuiskomst voor de mens en ook van een finale bevrijding van creativiteit. Desmond: “Echt, deze ‘redding’ van immanentie is een terugkeer naar het kwaad, ook al kondigt ze zichzelf aan als thuiskomst van de mensheid (Hegels zuhause sein), of de definitieve bevrijding van creativiteit (Nietzsche).”
Mijn vraag: kun je zeggen dat een afgod niets meer is dan een schone schijn die zijn kracht verliest zodra deze ontmaskerd wordt? Wordt de betovering verbroken op het moment dat de glans verbleekt? Solovjovs Korte vertelling trekt deze conclusie met zoveel woorden. Aan het eind van het verhaal beantwoordt de verteller – die wordt opgevoerd als ‘de heer Z.’ ‒ vragen van omstanders aan wie hij zojuist het verhaal heeft verteld van een apocalyptische strijd tussen de Paus en de laatste keizer (die de Antichrist vertegenwoordigt). Als hem wordt gevraagd of de keizer in essentie kwaad is, antwoordt hij met een spreuk: “Het is niet alles goud wat er blinkt”, en voegt eraan toe: “Jullie kennen maar al te goed de glans van nep-goud. Haal die weg, en alle kracht vloeit weg. Er blijft niets over.”
Dezelfde vraag is moeilijker te beantwoorden in het geval van Desmond. Soms doet hij het inderdaad voorkomen dat er geen kracht resteert als de glans verdwijnt, terwijl andere teksten suggereren dat afgoden hardnekkiger zijn dan Solovjovs ‘heer Z.’ aanneemt.
Door twee vormen van vervalsing te onderscheiden, probeer ik meer reliëf te geven aan de ideeën van Desmond. De demarcatie die ik aanbreng, loopt tussen twee typen van vervalsing, met enerzijds een één-op-één overeenkomst tussen origineel en kopie en anderzijds gevallen waarin het eerder om een verdubbeling van functies gaat dan van dingen en die dus niet een gelijkenis over de hele linie impliceren. Vervalsing van het eerste en het tweede type Een goed voorbeeld van een vervalsing van het eerste type is een voorbeeld dat Desmond op meerdere plaatsen noemt: vals geld dat door de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog boven Engeland werd gedropt met de bedoeling om de geldcirculatie te verstoren. De gelijkenis was treffend – zo zeer zelfs dat het valse geld opviel omdat het te mooi was.
Een voorbeeld van het tweede type is Hegels Godsidee. Je moet wel van een andere planeet afkomstig zijn om er een gelijkenis-over-de-hele-linie met de God van de Bijbelse verkondiging in te zien. De gelijkenis blijkt nu een (misleidende) overeenkomst tussen manieren van functioneren: het is een kwestie van substitutie: Hegel kent aan de absolute idee functies toe die aan God toekomen.
Er is een gelijkenis, maar, zo vraagt Desmond zich af: “Wat als de dynamiek van de geestelijke energie ongelijk is aan die van het origineel, en er wellicht tegengesteld aan is? Hebben we dan niet precies hetzelfde probleem als bij de Antichrist die zich op gelijke wijze als Christus voordoet en zich zo kan presenteren als de echte Christus? Hoe moeten we in dat geval onderscheiden tussen echt en vals?” (2003, 205) Zoals al eerder aangegeven, heeft deze passage een onmiskenbare Solovjoviaanse touch, bijvoorbeeld doordat vervalsing als hoofdkenmerk wordt genoemd van de macht van de Antichrist. Als we wat nauwkeuriger naar de tekst kijken vallen evenwel belangrijke verschillen op. Het blijkt niet om een eenduidig geval te gaan van een verwisseling van een origineel met een weliswaar blinkend maar op zich waardeloos surrogaat. De tekst spreekt van een dynamiek van spirituele energie die zich zelfs tegen het origineel kan keren. Kennelijk betreft het een goede ontwikkeling die wordt afgebogen om een ander doel te dienen, maar wel op zo’n manier dat er uiterlijk niets aan de hand lijkt. In Desmondiaanse termen, een ‘erotische kromming’ van een principieel ‘agapeïsche beweging’.
In dat geval is de substitutie geen vervanging van iets echts door een surrogaat (vals geld bijvoorbeeld), maar betekent ze niets minder dan een verholen verandering van functie die een verandering van richting te weeg brengt. Denk aan Augustinus’ en ook Luthers definitie van zonde als curvatus in se, wat wil zeggen dat een proces waarin men zich liefdevol uitstrekt naar iets goeds terugbuigt naar een subtiele vorm van eigenliefde.
Verbijstering
Het aangevoerde moge volstaan om aan te tonen dat het tweede type vervalsingen de claim van Solovjovs ‘dhr. Z.’ logenstraft, als zouden de idolen hun kracht verliezen al eenmaal hun glans verbleekt. Je kunt er vanuit gaan dat een ombuiging van richting een eigen historische continuïteit creëert en dat het generaties duurt om het kwaad te herstellen (if ever). Ik hoor dit in de allerlaatste zin van Hegel’s God : “Ik vraag me vaak af of we wel wakker zijn geworden hoewel Hegel keer op keer is weerlegd en bestreden. “(2003, 207).
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.