Ontwikkeling blijft thuiswerk – Hoe de kerken hun rol in de revolutie oppikten en weer verloren

Op 15 maart jl. maakte Trouw op de voorpagina melding van de opheffing van de oecumenische ontwikkelingsorganisatie Oikos. Greetje Witte-Rang (1954, theologe) werkte bijna 25 jaar voor Oikos, van 1983 tot 2007. De redactie vroeg haar te reflecteren over de revolutie van 1968 en het ontstaan, bestaan en de teloorgang van Oikos. Hoe staan we ervoor in deze tijd?

Oikos was een ontwikkelingsorganisatie zonder projecten in de derde wereld. Om dat te begrijpen, moeten we teruggaan naar de wortels van Oikos, die gelegen zijn in twee organisaties: IKVOS (het Interkerkelijk Vormingswerk inzake Ontwikkelingssamenwerking, opgericht in 1972) en OSACI (het Oecumenisch Studie- en Actiecentrum voor Investeringen, uit 1975). Maar eigenlijk moeten we daar nog achter terug, naar de Wereldraad van Kerken en zijn invloed in Nederland.

Het jaar 1968 en de kerken

1968 was niet alleen het jaar van vele schokkende politieke gebeurtenissen en de revolte in Parijs, maar ook het jaar van de vierde assemblee van de Wereldraad van Kerken in Uppsala. Het thema was: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw’. Kenmerkend voor die tijd was het protest van jongeren tegen dit thema: ze vonden het (mooi, maar) te abstract. De (toen al geëmeriteerde) secretaris-generaal van de Wereldraad, dr. Visser ’t Hooft, zei bij de opening: “Dat deze vergadering over de ‘vernieuwing door God van alle dingen’ juist gehouden zou worden in het jaar, waarin explosieve vragen om radicale vernieuwing van de samenleving worden gesteld – dat hebben wíj niet uitgedacht! Maar nu wij dan, buiten ons toedoen, maar niet zonder hoger leiding in deze onvoorziene situatie zijn terechtgekomen, zijn we verplicht duidelijk te maken dat Hij, die alle dingen aan het eind der tijd nieuw zal maken, een woord van hoop en richting heeft voor allen die uitzien naar vernieuwing in het heden. Want ‘de krachten der toekomende eeuw’, waarover de brief aan de Hebreeën spreekt (Hebreeën 6:5) zijn reeds in onze tijd werkzaam.” Het slotdocument van Uppsala schetst de problemen, en laat die steeds volgen door een alinea die begint met: ‘Maar God vernieuwt’, om tot slot aan te geven waar de kerken en gelovigen beloven zich voor in te zetten. Uppsala stond natuurlijk niet op zichzelf. Er waren intensieve vergaderingen aan voorafgegaan. Zoals van SODEPAX, een samenwerking van het Vaticaan en de Wereldraad die sprak over SOciety, DEvelopment en PAX (Beiroet, 1968). Deze bijeenkomst verklaarde dat God tot ons spreekt in de roep van onze naaste om brood, werk, gezondheid en onderwijs, kortweg: om gerechtigheid. Het ging niet meer om charitas, maar om sociale gerechtigheid waarvoor concrete maatregelen nodig waren. En voorts de belangrijke World Conference on Church and Society van de Wereldraad (Genève 1968), met als titel: ‘Christian Response to the Technical and Social Revolutions of our Time’. Daar pleitte econoom Jan Tinbergen voor de overdracht van 1-2% van het BNP aan ontwikkelingshulp (in 1970 beloofden de rijke industrielanden uiteindelijk 0,7%), werd het optreden van de Verenigde Staten in Vietnam veroordeeld en kwamen bewapening en racisme uitgebreid aan de orde. Revoluties, verstaan als snelle veranderingsprocessen op uiteenlopende terreinen, waren ook voorwerp van theologische reflectie. De theologie van de revolutie kwam op, die zich later ontwikkelde tot de bevrijdingstheologie. Er klonken waarschuwingen (zoals op de conferentie van de Wereldraad in Zagorsk, voorjaar 1968) voor sacralisering van zowel de status quo als de revolutie.

Rapporten van deze en andere bijeenkomsten kwamen bij elkaar op de Assemblee van Uppsala, en hoewel de revolutie daar niet geagendeerd was, dook die steeds op. Men stelde dat de kerk zich moet bezinnen op de vraag waar zij staat in de strijd tegen onrecht, en dat zij moet bijdragen aan een effectieve geweldloze strategie daarvoor. Uppsala lag op zijn beurt aan de basis van belangrijke programma’s van de Wereldraad rond technologie, ontwikkeling, militarisme en racisme. In Nederland maakte vooral de Raad van Kerken veel werk van Uppsala: documenten werden vertaald en onder de aandacht van kerken en kerkleden gebracht. De bijeenkomst van 1966 in Genève had al geleid tot de oprichting van de Werkgroep Kerk en Ontwikkelingssamenwerking, die weldra een werkgroep van de Raad van Kerken werd. Tot de leden behoorden mensen die toen en later een belangrijke rol speelden in het ontwikkelingsdebat in Nederland, onder wie Jan Pronk, Hans Linnemann (VU, vooraanstaand ontwikkelingseconoom), Piet Reckman (links in de PvdA en initiatiefnemer van veel activiteiten op het terrein van oecumene, politiek en derde wereld), Jone Bos (Hervormd Werelddiakonaat) en Harry de Lange (econoom). De laatste schreef in 1967 het boekje Rijke en Arme Landen, dat voor velen een eerste kennismaking met de ontwikkelingsproblematiek was. De werkgroep ontplooide een breed scala aan activiteiten, die toen nieuw waren in Nederland. Zo ging men met het bedrijfsleven in gesprek over zijn rol in ontwikkelingslanden en zijn relaties met het apartheidsregime in Zuid-Afrika en vroeg men aandacht voor de UNCTAD-onderhandelingen over handel en ontwikkeling.

Ook werd er actie gevoerd voor de zogeheten selftax, waarmee men de regering uitdaagde meer bij te dragen aan ontwikkelingssamenwerking. De groep werkte een dergelijk model, zoals in 1970 voorgesteld door de Wereldraad, uit voor de kerken aan wie, plaatselijk en landelijk, gevraagd werd twee procent van hun totale inkomsten (bovenop de uitgaven voor zending en werelddiaconaat), te bestemmen voor ontwikkelingssamenwerking; een kwart van het bedrag zou gebruikt moeten worden voor bewustwording in Nederland. En daarmee zijn we aangekomen bij het begin van Oikos.

Vormingswerk inzake ontwikkelingssamenwerking

De kerken kregen het advies om veldwerkers aan te stellen voor dat bewustwordingswerk. Ze volgden dat advies niet op. Maar inmiddels had de overheid voorzien in een Nationale Commissie Ontwikkelingsstrategie 1970-1980 (later NCO/NCDO), ook wel bekend als de commissie-Claus, die subsidies verstrekte aan initiatieven die een breder draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking wilden creëren. Aan het Interkerkelijk Vredesberaad, dat ervaring had met bewustwordingswerk, werd gevraagd dit op zich te nemen. Het ging de naam IKVOS dragen, Interkerkelijk Vormingswerk inzake Ontwikkelingssamenwerking. Na enkele jaren werd IKVOS zelfstandig en gingen ook de kerken financieel bijdragen (in sommige gevallen met het geld van de tweeprocentactie). De veldwerkers van IKVOS, verspreid over het land, organiseerden cursussen en andere activiteiten. Ze hanteerden het zogeheten BOA-model: Bewustwording, Organisatie en Actie; inzicht krijgen in de maatschappelijke werkelijkheid en de eigen plaats daarin, het zoeken naar mogelijkheden tot verandering en het opzetten van groepen die de spankracht en duur hebben om acties te ondernemen. Bekendheid genoot IKVOS-werker Bert Stuurwold, auteur van het boek Maatschappij-analyse. Doet u mee? uit 1979. De honger naar informatie en bezinning was groot; veel kerkleden kwamen wekelijks een avond bijeen voor scholing en bezinning. Er werd kritisch gekeken naar de rol van Nederland wereldwijd, en nagedacht over veranderingen in de eigen samenleving ten bate van mensen elders én dichtbij. Ontwikkeling is thuiswerk, was de gedachte, wat ook leidde tot een kritische opstelling ten aanzien van uiteenlopende zaken als de omgang met gastarbeiders, de Nederlandse landbouw, kernenergie en onderwijs.

Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.