Bram van de Beek
Ego. Een cultuuranalyse van het ik
KokBoekencentrum, 2022
238 blz., €20
Bram van de Beek (1946) is de dwarse protestantse theoloog die eerst in de biologie promoveerde, op bramen, en pas daarna in de dogmatiek, rond Jezus Christus. Als voorvechter van een orthodox, algemeen (katholiek) christen-zijn bepleit hij, binnen de Nederlandse Bible belt, om Christus’ verzoeningsdood dieper te duiden dan als “voldoening” (204) en om homoseksuele ambtsdragers ruimte te gunnen. Als erkend academicus, toegelaten tot de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen, schuwt hij concrete conclusies niet. Protestanten mogen wat hem betreft terugkeren in de Rooms-Katholieke moederkerk, opperde hij zo’n 10 jaar terug. Ook in deze paperback voor een breder publiek, een cultuuranalyse van onze moderniteit, gaat het mes erin, op talloze zere plekken: “Juist de traditionele protestantse kerken zijn in de moderne cultuur overbodig geworden. Ze bestaan voort door een opvoeding in gesloten kring waarbij het zondebesef in stand wordt gehouden. Waar echter de wand doorbreekt gaat secularisatie snel. (…) We kunnen ons gewone leven zeer wel leiden zonder Hem” (89).
Pijnlijk op het cynische af. Maar opzienbarend nieuw? Nee. En Van de Beek is geen bruggenbouwer. Hij wil alarmeren, ontmaskeren, wakker meppen. Je kunt het scherp van zijn snede te ‘binair’ vinden, te zwart-wit, of tevergeefs zoeken naar vijftig tinten grijs. Dan serveer je hem af of je haakt af, teleurgesteld. Van de Beek verdedigt in een Woord vooraf zijn keus voor “ongenuanceerde hoofdlijnen. Wie wil kan die nuanceren, als dat maar niet betekent: relativeren” (11). Daarna kondigt hij in drie bladzijden Inleiding twee ‘’paradigma’s” aan, twee leefwijzen. De twee delen daarover maken van het boek een tweeluik. Eerst het egocentrische paradigma van ‘de’ moderniteit, beschreven vanuit Descartes’ sleutelzin “Ik denk dus ik ben”. En dan het ontvankelijke paradigma van “een kleine radicale minderheid” (14) in Israël. Ook toen en daar stond een IK centraal – de “Ik ben die Ik ben”.
Het eerste deel heet ironisch: “Ik ben dus ik ben”. De zeven hoofdstukken diepen elk een typerende trek van de moderniteit uit. Descartes’ ik dat, met de rede als toegang tot de wereld, deze waarneemt (natuur en wetenschap), maar zelf vervolgens zijn/haar/… leven ordent. Mijn behoefte aan zekerheid en beleving, ook al bij Luther, en ook doorlopend gevoed in reformatorische kerken. Mijn keuze om God of genade al dan niet de moeite waard te vinden, te midden van de democratische macht van de meeste ‘ikken’ (de meeste stemmen), de macht van geld, van seks. Hoeveel individuele vrijheid is er dan werkelijk (laat staan gelijkheid; zie de toeslagenaffaire…)? Elk hoofdstuk bevat actuele en bijtende voorbeelden, tot en met het idee dat iemand als visionair of pionier zelf een hippe megakerk start. Opnieuw: wil je je verdiepen in de ontwikkelingen van het zelf, het individu of vrijheid, met aandacht voor zowel positieve als negatieve kanten van die ontwikkelingen? Lees dan het genuanceerde werk van cultuurfilosofen als Charles Taylor of Larry Siedentop. Maar Van de Beek zet de boel op scherp, in de traditie van de oudtestamentische profeten.
En inderdaad, in het tweede deel, de laatste zes hoofdstukken, legt hij uit hoe de God van Mozes en de profeten mijn ik redt van de illusie van een autonome hoofdrol. Net als Kaïn word ik ter verantwoording geroepen. Amos fileert “het decadente gedrag van de rijke zakenwereld van zijn tijd” (171). Pas ik bij deze HEER die opkomt voor “het recht van de armen”? Mijn ik past een receptieve, afhankelijke en ontvankelijke rol. Ik word “subject van een passieve zin” (208): ik kan gered worden; ik word gedoopt.
Hoe waardevol is het om Ego te lezen? Mij helpt Van de Beek om Christus’ evangelie niet in lievige taal te verpakken en te vervlakken. Mijn leven en deze wereld is ten dode opgeschreven. Dat zegt elke doop. Leven dat de dood overwint is werkelijk door God gegeven, nieuw leven. Niet mijn actief consuminderig, gastvrijer, veganistischer of ecologischer leven gaat mij of deze wereld redden – hoezeer mijn bekering tot ontvankelijkheid, tot God, ook dit soort koerswijzigingen kan inhouden. De wereld komt er niet met ‘een beetje liefde’ – wij mensen moeten gered worden van ondergang.
Ontbreekt dan werkelijk elke nuance? Voor wie het met Van de Beek uithoudt niet. Dan lees je bijvoorbeeld tegen het einde (196): “Evangelische voorgangers mogen mensen meezuigen in een cultuur van oppervlakkige religie, maar ze geven een plek waar mensen die meer verlangen dan de leegte van de disco en Pinkpop, de leegte van het eindeloze niets kunnen ontgaan.” Dergelijke zinnen verdienen een betere redactie. Maar ze laten zien dat Van de Beek meer opmerkt dan wat hij opschrijft om zijn punt te maken.