In het christelijke denken over technologie draait het volgens Roshnee Ossewaarde om het cultiveren van voldoende wijsheid, dat wil zeggen, onderscheidingsvermogen om tussen het (technologisch) mogelijke en het wenselijke te onderscheiden.
Het kader waarin de christelijke techniekfilosofie zich voltrekt wordt grotendeels bepaald door de christelijke visie op de aard van de mens, het hoogste goed, de relatie van de mens tot zijn/haar naaste, tot God, en tot de wereld. Het hoogste goed is God zelf, ofwel, de Liefde. De christelijke ethiek wordt daarom gekenmerkt door het primaat van de liefde, gevat in het zogenoemde dubbele liefdesgebod. Daarin wordt de mens opgeroepen om God en zijn/ haar naaste lief te hebben met heel zijn/haar hart, ziel, verstand en al zijn/haar krachten.
Een opdracht die uit liefde ingegeven is
Het goede leven begint dus met het streven naar deze bijzondere vorm van volmaaktheid of geestelijke volwassenheid. Bijzonder is deze volmaaktheid om minstens twee redenen: ten eerste, omdat zij een universele strekking heeft en ten tweede, omdat het onmogelijke van ons wordt gevraagd. Het liefdesgebod wordt geadresseerd aan iedereen, ongeacht leeftijd, geslacht, opleiding, IQ, of sociale en economische posities. Het onmogelijke van het gebod ligt in het feit dat we geen controle over onze liefde hebben, en zeker niet wanneer het de liefde betreft tot onze vijanden en tot een onzichtbare God die we vaak verantwoordelijk houden voor zo veel ellende. Het gebod legt dus onze zwakheid en innerlijke verscheurdheid bloot. Hoe kan een mens de terrorist die zijn geliefde heeft vermoord vergeven? Toch gebeurt het wel af en toe, en dit ontroert ons ten diepste. Daarin zien we een vonkje van de goddelijke liefde. Mijn stelling is dat het liefdesgebod in de eerste plaats de opdracht is om een mens uit één stuk te worden door onze liefde op de juiste objecten te richten. Want waar mijn schat is, is ook mijn hart. Wat ik liefheb bepaalt ook wie ik ben, mijn hart en verstand, en mijn onderscheidingsvermogen. Het liefdesgebod geeft uitdrukking aan de Liefde van God voor Zijn Schepsels, want Hij wil dat we op Hem gaan gelijken. Van ons wordt gevraagd dat we onszelf overtreffen, onze innerlijke verscheurdheid overstijgen, en zodoende beeld van God (‘imago dei’) worden. Daarin worden we geholpen door God zelf en door onze naasten.
De scheppende mens
In de vooruitgang van de technologie, die zichtbaar is door de eeuwen heen, blijkt het scheppende vermogen van de mens. Het is een vooruitgang die nauw samenhangt met materialisme: als het sterfelijke leven het hoogste doel is, dan zullen we technologie inzetten, koste wat kost, om de dood, ziekte en gebreken te bestrijden. Biotechnologie bij uitstek wordt gelegitimeerd met redenen als minder ziekten, minder leed, meer gemak, meer vrije tijd, betere levenskwaliteit, minder criminaliteit en meer economische groei. Maar technologie wordt niet alleen gedreven door nood of gemakzucht. Naast beheersingsdrang zijn nieuwsgierigheid en verbeelding belangrijke drijfkrachten achter technologische ontwikkelingen en hun toepassingen op andere terreinen dan oorspronkelijk bedoeld. Zowel nieuwsgierigheid als verbeelding zijn grenzeloos, met als gevolg een grenzeloze technologie. Het overschrijden van grenzen heeft positieve en negatieve kanten. De mens is af en toe in staat om de grenzen van de ‘natuurlijke’ menselijke liefde te overstijgen, dankzij de persoonlijke inspanningen en goddelijke bijstand.
Een spiritueel wezen
De focus op het intellect, en meer recentelijk, op de hersenen als de bron van kennis en het morele leven volgt uit een misvatting waarbij twee dingen over het hoofd worden gezien. De eerste omissie betreft de onvatbaarheid van de mens, die naar het beeld van de onvatbare God geschapen is; en het tweede dat over het hoofd wordt gezien is de idee dat de liefde de hoogste roeping van de mens is. De mens is uiteraard materie, maar hij/zij is ook een spiritueel wezen dat gekenmerkt wordt door vrijheid. Daarmee doel ik niet op het ideaal van vrijheid of autonomie, maar op een antropologisch voorgegeven. Mensen zijn zo geschapen dat zij de grenzen van hun biologische natuur kunnen overschrijden. Dit betekent dat zij kunnen kiezen om hun driften, ook de levensdrift, te negeren. Een ander aspect van de menselijke vrijheid is dat menselijke behoeften niet slechts dierlijke behoeften zijn; en dat de motieven om te handelen altijd veel meer zijn dan dierlijke driften.
Gevormd door onze hechtingen
Helaas is het niet ongewoon dat grensoverschrijding leidt tot vervreemding van God, van zichzelf en van anderen. De spirituele aard van de mens omvat talloze tegenstrijdige verlangens. Zowel rijkdom als rechtvaardigheid trekken hem aan. De schrijnende toestanden van zijn naasten wekken zijn medelijden op, maar vanwege andere verplichtingen, luiheid en het geloof dat het probleem te groot is, probeert hij aan zijn verantwoordelijkheid te ontsnappen. Wanneer hij gehoor geeft aan de hogere liefde, door bijvoorbeeld, rechtvaardigheid boven rijkdom te stellen, zijn geweten boven gemakzucht, laat hij ook zijn gehechtheid aan materie omvormen. Hij streeft naar heelheid. Zelfverwezenlijking is geen onjuiste term voor dit terugkerende proces, mits we het transcendente in acht nemen. Drie dimensies ontbreken meestal in de seculiere vormen van de idealen van zelfverwezenlijking: de gedachte dat God degene is die ons roept om heelheid te bereiken; de notie van de unieke opdracht van elke mens die vervuld wordt in de eigen context; en het geloof dat de goddelijke liefde de mens helpt om wat onmogelijk blijkt toch te bereiken.
Liefde gaat aan kennen vooraf
Het technologisch mogelijke is lang niet altijd wenselijk of goed. Hier hebben we een probleem. Er is namelijk geen overeenstemming over het hoogste goed en dus ook niet over een hiërarchie van doelen die meer of minder toewijding verdienen. Toch berust elke samenleving op zo’n rangorde van waarden, en deze geeft richting aan besluitvorming en beleid. De prioritering van technologische en economische groei wijst op de predominantie van materialistische waarden. Uit het materialisme vloeien een mechanistische benadering voort van politiek en pedagogie. Het is dus niet verwonderlijk dat wijsheid al gauw gelijkgesteld wordt aan deskundigheid. Maar kennis van zaken, en zelfs veel ervaring, garanderen geen volwaardig oordeelsvermogen. Een goed oordeelsvermogen is afhankelijk van onze persoonlijke toewijdingen. We leren, doen ervaringen op en handelen in de wereld vanuit onze bestaande, vaak onbewuste waardenhiërarchieën. De kwaliteit van onze kennis en de mate van onze geestelijke volwassenheid hangen van deze liefdes af. Daarom is het een vorm van wijsheid om ons eerst op het vormen van het hart te richten, voordat we aan het verwerven van kennis, vaardigheden en competenties beginnen.
Het verlangen naar wijsheid
De lezer kan zich afvragen waarom ik beweer dat wijsheid verworven moet worden, terwijl Salomo om de gave van wijsheid vraagt en haar krijgt. Dat kan erop wijzen dat wijsheid niet van ons afhankelijk is. In het gesprek met God is Salomo zich bewust van zijn zware verantwoordelijkheden en zijn onkunde. Hij vraagt om een verstandig hart, om onderscheidingsvermogen tussen goed en kwaad, opdat hij zijn volk, het volk van God, kan leiden. Salomo krijgt een wijs en verstandig hart. Betekent het dat hij totaal onwijs was vóór die tijd? Als dit het geval was geweest, had hij niet om wijsheid gevraagd. Hij had zich vereerd gevoeld om koning te zijn en deze taak niet primair als een zware last ervaren. Salomo kon om wijsheid bidden omdat hij zich bewust was van zijn totale afhankelijkheid van God, die hij met al zijn macht liefhad. Deze liefde voor God, zijn volk en zijn verantwoordelijkheid plaatste hij vóór eer en rijkdom. Deze prioritering had hem al gevormd en het is dus een mens op weg naar heelheid die om wijsheid vroeg.
De wil die geheeld moet worden
Met betrekking tot de oproep tot heelheid vindt men twee gerelateerde terminologieën in de literatuur. Deze zijn ‘heelheid van de wil’ en ‘heelheid van de ziel’. In het westerse christendom is de nadruk op de ‘heelheid van de wil’ komen te liggen. Denk bijvoorbeeld aan het onderscheid tussen kunnen en willen. Of aan het spreekwoord “waar een wil is, is een weg”. Een aanduiding als “een mens van goede wil” laat de bepalende rol van de wil in het leiden van het goede leven zien. Deze centrale plaats van de wil in de ethiek hebben we te danken aan de vroegchristelijke re-interpretatie van de pre-christelijke filosofie (Plato, Aristoteles, Stoa). Deze toe-eigening is overigens onder meer reeds te zien in de geschriften van Paulus. Christelijke denkers stonden voor een lastige taak, namelijk, het conceptualiseren van de werking van de goddelijke genade in de wereld. Hoe werkt God in de mens om hem/haar om te vormen? Het antwoord van Augustinus was: door zijn/ haar wil te genezen. De wil, ofwel de begeerte, is onstabiel en schommelt tussen het goede en het kwade. Hij gaat het kennen vooraf, bepaalt ons blikveld en hoe we de wereld om ons heen opnemen.
De tegenstrijdige neigingen van de wil
De wil, voor Augustinus, is de oorzaak van het goede en het kwade. Een goede wil is de oorzaak van de goede daad, en de slechte wil is de oorzaak van de slechte daad. Hier wijkt Augustinus van zijn voorgangers af. In het oude denken werd het intellect (de logos) als de oorzaak van het goede gezien. De wil hoefde slechts in te stemmen met de keuze die door de rede was bepaald. Passies, die Augustinus aanduidt als de neigingen van de wil, ondermijnen het ideaal van een onbeweeglijke wil. Daar verzet Augustinus zich tegen. Volgens hem hangt de goedheid van de passies van de goedheid van de wil af. Een slechte passie weerspiegelt de verkeerde richting van de wil.
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.