Roel Jongeneel, lid van de redactie van Soφie, schreef een nieuw boek over de toekomst van de Nederlandse landbouw. De toekomst van de landbouw staat op de agenda, van de politiek, van de boeren zelf, maar ook van burgers en buitenlui. Jongeneel levert in zijn boek een welkome bijdrage aan het debat. Hij presenteert die met nuance en met overtuiging.
Het boek van Jongeneel, Agricultuur in balans, is een mooie bundeling van het werk dat hij tot nu toe heeft verricht als landbouweconomisch onderzoeker en docent, maar ook als politiek betrokken en sterk in filosofische vragen geïnteresseerd persoon. Dat werk is grotendeels eerder gepubliceerd. Op enkele plaatsen heeft de schrijver nieuwe teksten toegevoegd.
Het boek is opgebouwd uit vijf delen. Na een inleidend deel waarin hij onder andere de rol van wetenschap en techniek bespreekt aan de hand van het werk van Louise Fresco en Egbert Schuurman, gaat hij in deel 2 in op vragen over globalisering en rechtvaardigheid. Het gaat hier over de wereldvoedselvoorziening en rechtvaardige prijzen. In deel 3 en 4 beschrijft Jongeneel zijn eigen visie op een duurzame landbouw en economie. De beschouwingen in de eerste vier delen culmineren in deel 5 in de uitzetting van het meest wenselijke landbouwbeleid, met uitgebreid aandacht voor de positie van het dier daarin.
Rentmeesterschap als uitgangspunt
Jongeneel besteedt de nodige aandacht aan de Bijbelse uitgangspunten voor zijn visie op de landbouw. Het begrip rentmeesterschap speelt daarbij een belangrijke rol: verantwoord beheer van wat je is toevertrouwd. Jongeneel wil ervoor waken dat dit zou leiden tot een onbetekenend en algemeen concept. “Rentmeesterschap mag geen vage en inhoudsloze term worden.”
Om dit risico te vermijden, geeft Jongeneel zelf concreet invulling aan ‘echt rentmeesterschap’. Cruciaal in dit ‘echte rentmeesterschap’ is de notie dat aan de rentmeester, in dit geval de boer, de zorg is toevertrouwd voor de goederen van Iemand anders. Die Iemand is niemand anders dan de Eigenaar, de Schepper zelf. Aan Hem is de rentmeester verantwoording schuldig en daarom gaat hij met respect om met diens eigendom.
Jongeneel acht het begrippenpaar ‘bouwen en bewaren’ hierbij leidend. Het is heel gebruikelijk om deze twee werkwoorden tot uitgangspunt van een gebalanceerde christelijke visie op de verhouding tussen mens en schepping, economie en ecologie te kiezen. Toch zijn daar een paar vragen bij te stellen. Kunnen we het Bijbelse ‘bewaren’ uit Genesis 2 vers 15 zomaar gebruiken voor een visie op milieuzorg in de eenentwintigste eeuw?
De volgende overwegingen zouden daar een rol bij moeten spelen. Het is een gebod voor het verblijf in de hof van Eden. Opmerkelijk is dat het bewaren als gebod niet terugkeert nadat de mens heeft gezondigd en uit de hof van Eden is verdreven. Dit ‘bewaren’ zou dus heel goed te maken kunnen hebben (gehad) met ‘bewaken’, ‘het houden van Gods (proef)gebod’. Hoe dan ook, een opdracht tot conserveren, het in goede conditie houden van natuur en milieu hoeft hier niet direct in begrepen te zijn.
Wel zouden we kunnen zeggen dat het bewaren, in de zin van het houden van Gods geboden des te belangrijker is geworden na de zondeval. Zeker als dat ‘bouwen’ op een ongereguleerde manier gaat plaatsvinden, zoals dat in allerlei cultuuruitingen zichtbaar wordt. Het rentmeesterschap is er dus niet minder belangrijk door geworden, maar goed rentmeester zijn en blijven is na de zondeval een des te precairder opdracht, omdat de uitglijders voortdurend op de loer liggen.
In het kader van het ‘bouwen en bewaren’ noemt Jongeneel direct een ander werkwoord: zorgen. Dat is een woord dat direct te verbinden is met de rol van rentmeester. Hij draagt zorg en hij doet dat intens en met alle aandacht. Zorg drukt een basishouding uit van respect voor wat ons in bruikleen is gegeven. Zoals de uitdrukking luidt: iets is ‘aan onze zorg’ toevertrouwd.
Voorgaande opmerkingen nemen niet weg dat ik Jongeneel van harte bijval als hij poogt algemene Bijbelse uitgangspunten te concretiseren. Als voorbeeld van die concretisering verwijst hij naar de mozaïsche wetgeving, met bijvoorbeeld het gebod tot rust voor de bodem in het sabbats- en jubeljaar. Zijn verlangen naar concretisering blijkt ook uit de kritiek die hij uit op bijdragen vanuit de christelijke filosofie. Die vindt hij niet altijd even concreet.
Dat schept wel verwachtingen. En die worden ook waargemaakt. Jongeneel komt op grond van zijn uitgangspunten tot een concrete schets van een duurzame landbouw, zoals hij die voor zich ziet.
Economie
Een rode draad in het boek is Jongeneels visie op de (landbouw)economie. Kenmerk van die visie is dat de economie niet op zichzelf staat maar functioneert binnen een maatschappelijke en ecologische context. Als het goed is, normeert die context ook de economische activiteit. Jongeneel verwijst naar het werk van Polanyi die beweert dat een markt altijd een sociaal-culturele inbedding nodig heeft. En zo hebben ook landbouwmarkten een dergelijke inbedding nodig, in de vorm van regelgeving voor milieu en natuur, concludeert Jongeneel.
Dit betekent voor Jongeneel denken in termen van duurzaamheid, waarin de drie dimensies people, planet en profit in harmonie samen gedacht worden. Het verbaast dan ook niet dat hij aansluit bij de beschouwing van Kate Raworth over de economie van de eenentwintigste eeuw in haar boek Doughnut Economy (2017). Raworth bekritiseert de gangbare economische wetenschap omdat die het economische verabsoluteert, zonder zich rekenschap te geven van andere waarden die er voor de samenleving toe doen.
Een normatieve plaats daarentegen, krijgt de economie bij Jongeneel vooral door middel van een synthese. Die synthese is het gelijktijdig tot gelding brengen van economische en andersoortige normen, bijvoorbeeld morele, sociale en ecologische. Hij sluit hiermee aan bij wat VU-econoom Van der Kooij de simultane realisatie van normen noemt. In het concept duurzaamheid en ook in de donuteconomie is een dergelijke synthese als simultane realisatie gegeven. Daarmee is naast het direct Bijbelse uitgangspunt van het rentmeesterschap, een tweede belangrijk uitgangspunt, van wijsgerige aard, gekozen.
Kringlooplandbouw
Voor het landbouwmodel dat tegemoetkomt aan de aldus geformuleerde uitgangspunten, kiest Jongeneel voor een landbouwmodel dat drie pijlers heeft. Het zijn de pijlers van 1. het markt- en prijsbeleid, 2. de ondersteuning voor boeren in gebieden met specifieke belemmeringen en 3. de productie en betalingen voor groene en blauwe diensten. Dit model vertoont sterke overeenkomst met de plannen van de Europese Commissie voor het nieuwe Europese landbouwbeleid in de periode 2021 tot 2027.
Deze structuur kan nog wel een uiteenlopende invulling krijgen. Twee dingen vallen op in de vergelijking tussen de keuze van het huidige kabinet en die van Jongeneel. Jongeneel deelt uitdrukkelijk de opvatting van de Nederlandse regering in de keuze voor meer doelgerichte betalingen. De boer levert een maatschappelijke prestatie en krijgt daarvoor een vergoeding die de markt niet biedt.
Een ander punt van overeenkomst tussen Jongeneels benadering en de keuze van het huidige kabinet ligt in zijn kritiek op een landbouwbeleid dat de landbouw overlaat aan de wispelturigheid van de markt. In zijn eigen model verdedigt Jongeneel, tegen de trend van de laatste decennia in, het goed recht van een prijsbeleid voor de landbouw. Als het gaat om het marktbeleid, wil ook minister Schouten afscheid nemen van die vorm van marktwerking die boeren dwingt om tegen een zo laag mogelijke kostprijs te produceren met alle gevolgen van dien voor milieu, natuur, etc.
Minister Schouten wil naar een ander type landbouw: een kringlooplandbouw. Jongeneel onderschrijft het belang daarvan. Wel stelt hij daarbij een aantal vragen. De eerste is die naar de relatie tussen verduurzaming van de landbouw en het streven naar het sluiten van kringlopen. Voor Jongeneel is het sluiten van kringlopen een middel tot verduurzaming. Hij oppert de gedachte dat het willen sluiten van kringlopen op de kleinst mogelijke schaal per definitie de duurzaamste oplossing is.
Een ander punt van aandacht is de opmerking van Jongeneel dat ook bij het vormgeven van de kringlooplandbouw economische afwegingen nodig zijn. Het kan weleens zo zijn dat het voorkómen van afval een duurdere optie is en daarom niet vanzelf tot stand komt. In de visie van de minister zijn deze vragen ook ondervangen door het uitgangspunt ‘lokaal wat kan, regionaal en internationaal wat moet’. Dat betekent dat economische afwegingen, maar ook duurzaamheidsafwegingen hun plaats hebben.
Ten slotte
Zoals gezegd, Jongeneel komt op een genuanceerde manier tot zijn standpunten. Met recht staat het woord ‘balans’ in de titel. Zo kent Jongeneel geen nostalgisch verlangen naar landbouwpraktijken van vroegere generaties. Dat laat hij zien in discussie met Wendell Berry, een zogeheten agrarianist uit de Verenigde Staten. Deze agrarianists grijpen graag terug naar de waarden in boerengemeenschappen als fundament voor het gehele maatschappelijk leven. Berry en anderen zien nu dat de boerengemeenschappen uit elkaar zijn gevallen en daarmee ook alle zorg voor elkaar, de dieren en de natuur. Anderzijds is Jongeneel kritisch over mensen die het allemaal verwachten van technologische vernieuwing. Dat is hem te optimistisch.
Naar aanleiding van
Roel Jongeneel, Agricultuur in balans. Verzamelde reflecties over de economie en ethiek van een duurzame landbouw en adequate voedselvoorziening, Bravenewbooks.nl, 2019