Ik heb het voorrecht in een omgeving te wonen waar je, als het donker is, de sterrenhemel nog kunt zien. Soms maak ik ’s avonds een ommetje en loop dan naar wat we bij ons thuis ‘het einde van de wereld’ zijn gaan noemen: het einde van een landweggetje waar je door niets dan weilanden omgeven wordt. Natuurlijk, het blijft Nederland, ook daar is de snelweg te horen. Maar verder is het er stil en in het donker wordt je blik, bij helder weer, als vanzelf getrokken naar de sterrenhemel. Je beseft dan hoe klein je bent.
Zoiets overkwam ook de dichter van Psalm 8. “Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door U daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat U aan hem denkt, het mensenkind dat U naar hem omziet?” (vers 4-5, NBV21). Onze kleinheid staat in schril contrast met Gods grootheid, die met Zijn vingers de sterren daar boven heeft bevestigd. En dan te bedenken dat deze dichter een heel wat kleinere opvatting van de sterren en de ruimte had dan wij tegenwoordig hebben.
Pascal omschreef de mens als een denkend riet. De mens denkt na over zichzelf, de ander, de wereld en God. Daarin ligt zijn grootheid. Maar dus ook een riet – kwetsbaar en breekbaar. De mens is zo nietig dat je er bang van kunt worden. “De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimte vervult me met angst”, schrijft hij in een van zijn gedachten (nr. 201).
Volgens Henri Krop – lees het interview met hem – leert godsdienst de mens om echt mens te zijn, namelijk een klein deeltje van het grote geheel van de kosmos. Hij ontleent die gedachte aan Spinoza, die, zo schrijft Krop in zijn artikel, de God van Abraham, Isaak en Jacob categorisch verwierp. Je kunt het ook leren van de bovengenoemde denker, die deze God juist omarmde.
Een aantal auteurs in deze Sophie werpt grote vragen op. Niet het minst Rolie Barth in zijn artikel over de vraag of we kunnen spreken van een goede schepping als lijden en kwetsbaarheid er intrinsiek verbonden mee lijken te zijn. De mogelijkheid om dit soort vragen aan te gaan is wellicht waarin Pascal de grootheid van de mens zou zien.
Het ‘probleem van het lijden’ wordt vaak behandeld als een conceptueel probleem. Bepaalde proposities – ‘God is goed’, ‘God is almachtig’ en ‘er is kwaad en lijden’ – moeten met elkaar in overeenstemming worden gebracht. Voor sommigen vormt dit probleem een reden om het christendom af te wijzen. Rob Compaijen laat zien dat er ook een andere manier is om de vraag ‘of er reden is om voor het christendom te kiezen’ te stellen, namelijk niet als een vraag naar redenen voor bepaalde geloofsovertuigingen, maar naar redenen om te handelen, om een keuze te maken.
Stevige kost dus, deze Soφie. Als u het tot u genomen heeft, ga dan even onder de sterren staan.