“Waar Mondriaan ophoudt, zet ik hem in z’n achteruit” – In gesprek met Henk Helmantel

Compositie met gele deur, Henk Helmantel 2020 (foto: Art Revisited)

Op de eerste dag van het jaar dat Museum Helmantel was geopend, reisden drie redactieleden af naar het Groningse Westeremden om een bezoek te brengen aan de kunstschilder Henk Helmantel. Nadat we – nog voor de officiële openingstijd – de collectie met belangstelling hadden bekeken, kregen we in de huiskamer van De Weem (een volledig gerenoveerde pastorie waarvan het voorhuis dateert uit de dertiende eeuw) de unieke kans om Henk Helmantel te bevragen over zijn ontwikkeling, visie op kunst en inspiratiebronnen.

U bent uw leven lang al kunstschilder. Wanneer wist u dat u schilder wilde worden?

“Dat wist ik al vanaf mijn tiende. Gezien mijn achtergrond lag het eigenlijk niet echt voor de hand. Ik ben nog net tijdens de oorlog geboren en groeide dus op in de periode van wederopbouw. Cultuur speelde toen niet echt. Je krijgt natuurlijk wel iets mee van de dorpscultuur zoals de zangvereniging en het muziekkorps, maar naar een concert gingen we niet. Voor mijn vijftiende ben ik maar één keer naar een museum geweest, wat natuurlijk heel weinig is.”

Hoe kwam u er dan achter dat u kunstschilder wilde worden?

“Het begint met aanleg: ik had aanleg voor tekenen. Schilderen deed ik niet toen ik jong was, omdat ik geen verf tot mijn beschikking had. Met kleurpotlood tekende ik schilderijen van de grote meesters na.

In 1956 was het 350 jaar geleden dat Rembrandt geboren werd. Dat werd gevierd met een Rembrandtjaar. De NCRV besteedde daar aandacht aan door middel van schoolradio. Wij hadden een radio in het klaslokaal staan en ik weet nog goed dat daar een begeleidend boekje bij zat met reproducties van zijn schilderijen. Dat heb ik verslonden, want het was het enige dat ik had. Later kwamen daar ook kalenderplaten en plaatjes uit tijdschriften bij. Die verzamelde ik allemaal en maakte er kopieën van. Ik heb de Nachtwacht bijvoorbeeld drie keer getekend en ook de Staalmeesters, het Joodse bruidje, schilderijen van Jan Steen en Rubens. Die tekeningen heb ik allemaal nog.”

U ging op uw 16e naar Academie Minerva (een school op het gebied van beeldende vorming). Dat is vrij jong.

“Dat was inderdaad aan de vroege kant. Ik ging eerst naar de mulo, maar dat werd niets. Ik was een hopeloos geval. Ik had wel belangstelling voor allerlei zaken – van geschiedenis en theologie tot archeologie – maar leren lukte niet zo goed. De opgedane kennis kon ik niet reproduceren. Ik had wel in mijn hoofd dat ik kunstschilder wilde worden. Om toegelaten te worden tot Minerva, moest je eigenlijk de mulo afgemaakt hebben, maar ik werd toch toegelaten op grond van talent. Ik moest een toelatingsexamen doen en wat van mijn werk laten zien. Dat gaf veel vertrouwen. Na vier jaar had ik mijn diploma op zak.”

Heeft u daarna eerst nog ander werk gedaan, of bent u direct aan de slag gegaan als kunstschilder?

“Na Minerva ging ik in militaire dienst. Daarna, in 1967, ben ik begonnen als kunstschilder. Ik dacht bij mezelf: ‘ik ga niet gelijk een baan zoeken maar eerst schilderijen maken’. Ik was behoorlijk ondernemend en ging bijvoorbeeld zelf tentoonstellingen organiseren in de buurt. Dat leverde ook wel wat op. Al spoedig kreeg ik hier en daar wat opdrachten en ook de verkoop van vrij werk ging best goed.

Al spoedig kwam ik in contact met iemand uit Groningen die bij de KLM werkte. Die zei tegen mij: jij moet naar Mokum. Hij nam contact op met een galeriehoudster uit Amsterdam die hij goed kende en daar mocht ik wat werk aanbieden. Een aantal schilderijen werd verkocht. Na afloop wilde ik het niet-verkochte werk weer meenemen. Maar tot mijn verbazing wilde de galeriehoudster daar niet van weten. Zij wilde de overgebleven schilderijen alsnog verkopen en dat lukte nog ook. Ik heb dus altijd van de kunst kunnen leven, dat ervaar ik wel als bijzonder.”

Nog even terug naar uw studietijd aan Academie Minerva. U heeft weleens gezegd dat daar weinig plaats was voor het geloof. Hoe was dat voor u?

“Ik ben opgegroeid in een christelijk gezin. Dat zat echt diep en ik deed overal aan mee: kerkgang, jeugdvereniging, christelijk onderwijs. En dan ga je als zestienjarige naar Minerva en realiseer je je dat daar bijna niet geloofd wordt, noch onder de docenten noch onder de leerlingen. Toch heb ik nooit heel sterk aanvechting ervaren. Ik heb het geloof altijd als een kostbaar geschenk ervaren. Mijn houding is nogal strijdbaar, dus ik dacht: ik maak reclame voor het geloof. Er ontsponnen zich gesprekken met leerlingen en docenten, daar was ik erg gedreven in. De boodschap van het evangelie heb ik gekregen om door te vertellen, zo ervaarde ik dat.”

Hoe werd daarop gereageerd?

“Men vond het wel interessant, dat er zo’n eenling tussen zat die daarmee op de proppen kwam. Een gesprek erover was eigenlijk altijd wel mogelijk. Tussen de middag, als het mooi weer was, lunchten we regelmatig buiten op het gras. Dan las ik vaak een stukje uit het Johannes-evangelie en dan kwam er vanzelf een gesprek over wat ik aan het lezen was.

Toen ik afzwaaide van Minerva is dat wel opgemerkt, dat ik veel met het geloof bezig was. Ik wilde anderen laten voelen dat het evangelie mij had geraakt.”

Droeg u het geloof ook uit met uw kunst?

“Nee, dat niet specifiek. Ik ben niet de man van het schilderij met een christelijke boodschap. Die gave heb ik denk ik niet. Tegelijkertijd: als je om je heen kijkt, dan zie je de glorie van de schepping. Aangetast, maar toch. Die glorie wil ik weergeven in mijn schilderijen en dat heeft voluit met God te maken. Ik heb altijd heel sterk het gevoel gehad van diep respect en verwondering over de schepping .”


U leest dit artikel gratis. Geïnteresseerd geraakt?

Neem nu een jaarabonnement op Sophie en ontvang gratis het boek De zeven levens van Abraham Kuyper van Johan Snel!

Het is ook mogelijk om gratis een proefnummer aan te vragen (u ontvangt dan het eerstvolgende nummer).

Wat is kunst eigenlijk? Wat maakt kunst tot kunst?

“Een kunstenaar maakt iets dat heel veel anderen niet kunnen. Het valt dus op, het steekt er bovenuit. In kunst wordt aandacht en uitdrukking gegeven aan de wereld om ons heen op een manier die opvalt. Als kijker zeg je daarbij: ‘wat heeft hij of zij dat goed gezien of beleefd’, ‘wat is daar op een goede of zinvolle manier uitdrukking aan gegeven’ of ‘wat een expressie zit daarin’.

Je kunt ook kunst maken die ‘voorstellingsloos’ is en dus niet zozeer iets uit de wereld om ons heen weergeeft, maar vooral met gevoel te maken heeft. Zelf ben ik diep geraakt door de schoonheid en veelzijdigheid van de schepping. Om daar als schilder uitdrukking aan te geven, dat vind ik buitengewoon uitdagend.”

Heeft kunst volgens u een bepaald doel of bepaalde functie?

“Goede kunst dwingt iets af. Ik heb eens een opening gedaan van een tentoonstelling van een schilder waar ik grote bewondering voor heb. Toen heb ik gezegd: ‘de schilderijen waar je de pas voor inhoudt, die doen ertoe’. Soms gebeurt dat gewoon als je door een museum loopt. Een goed, overtuigend schilderij dwingt dat af. Er is ook veel kunst die weinig karakter heeft. Maar als je de pas inhoudt voor een kunstwerk, dan heeft het in ieder geval de functie dat het de persoon raakt die ernaar kijkt.

Je kunt geraakt worden door de overtuigingskracht van een kunstwerk. Van de manier waarop een kunstenaar ergens vorm aan gegeven heeft. Maar het is ook belangrijk dat een kunstenaar technisch in staat is om op een goede manier uitdrukking te geven aan zijn of haar bedoeling. Dat de kunde om het op die specifieke manier te presenteren ook opvalt.”

Henk Helmantel in zijn atelier (foto: Joost Hengstmengel)

U zegt dat u het belangrijk vindt dat kunst mensen op een bepaalde manier raakt. Maakt het dan nog uit op welke manier het mensen raakt? Stel nu voor dat ik hard moet lachten om een van uw schilderijen, is dat dan ook een passende reactie?

“Je kunt op verschillende manieren lachen om kunst. Je kunt de kunstenaar uitlachen, maar er kan ook humor in een schilderij zitten. Een schilderij kan van alles beogen. In het geval van mijn schilderijen is het vooral het opwekken van schoonheidsgevoelens: harmonie, balans, evenwicht, rust, eenvoud. Dat zijn elementen waar mijn werken vaak mee van doen hebben. En dat kan zich uitdrukken in een heel eenvoudig gegeven, maar ook in een meer gecompliceerde compositie. In een uitgebreidere compositie probeer ik evengoed de dingen bij elkaar te brengen: dat ze in harmonie met elkaar een spel aangaan van vormen, kleuren en atmosfeer.”

Ziet u schoonheid als iets subjectiefs, waar je niet over kunt twisten, of zijn er ook objectieve maatstaven voor schoonheid?

“Ik geloof in algemene zin in het laatste. De toeschouwer neemt natuurlijk zichzelf mee in het kijken naar kunst. Karakters van mensen zijn heel verschillend. Maar ik denk dat er gemiddeld toch iets is van schoonheid die door velen zo wordt ervaren. Als je naar Toscane rijdt, dan vind bijna iedereen dat mooi. En de Alpen vinden de meeste mensen indrukwekkend. Tegelijkertijd is het zo dat ook dingen die we niet direct als schoon of mooi ervaren wel esthetisch interessant kunnen zijn. Industrie, bijvoorbeeld, vind ik over het algemeen niet interessant als thema. Maar als je vervallen industrie hebt, zoals een verlaten fabriek waar de machines staan te roesten, dan kan dat ook schoonheid in zich hebben. Een dergelijke schoonheid ontbreekt in een fonkelnieuw product. Het kan er wel netjes uitzien en mooi zijn vormgegeven. Maar je beleeft er geen schoonheid aan in de zin van ‘schilderachtig’.

Of een schilderij goed of belangrijk is, daarvoor is het talent van de kunstenaar vaak doorslaggevend. Bij de grote meesters voel je dat ze raad weten met het onderwerp van hun kunst. Het gaat het gewone te boven. Een portret van Van Gogh is totaal anders dan een portret van Rembrandt of Van Eyck. Maar ze zijn allemaal op hun eigen manier interessant. Ze stijgen uit boven de middelmaat in de manier waarop ze ergens uitdrukking aan geven.”

Hoe kijkt u aan tegen moderne kunst?

“Het modernisme heeft ervoor gezorgd dat allerlei dingen tot kunst verklaard kunnen worden. Maar die verklaring moet er wel bij worden gegeven. Neem nu het beroemde urinoir van Marcel Duchamp, dat aan het begin van de twintigste eeuw werd tentoongesteld. Duchamp verklaarde dat urinoir tot kunst. Ik vind dat dus geen kunst, maar Duchamp zegt: ik verklaar het tot kunst. In dat geval is de verklaring tot kunst het eigenlijke kunstige.

Er zijn ook schilders of tekenaars die hebben bepaald dat een stip op een wit vel papier kunst is. Zo heeft Kazimir Malevitsj verklaard dat een zwart vlak kunst is. Nu weet ik uit ervaring dat Malevitsj wel goed kon schilderen. Ik heb het bewuste schilderij gezien in een museum in Assen. Het is een vierkant, zwart vlak, maar de manier waarop dat zwarte vlak geschilderd is en ook de contouren, de begrenzing van dat vlak, daarvan dacht ik: jij weet wat schilderen is. Het ene zwarte vlak is het andere niet.”

Dat doet denken aan schilderijen van Mark Rothko met ook niet meer dan gekleurde vlakken.

“Dat is inderdaad ook zo’n voorbeeld. Mijn vrouw en ik waren eens in museum Boijmans van Beuningen. We keken naar de collectie en dronken daarna een kop koffie. In de koffiekamer hing één schilderij, van Rothko, en wij konden onze ogen er niet van afhouden. Dat magische dat je bijna niet kunt benoemen maar er toch is. Dat was een heel bijzondere ervaring. Het kan best zijn dat iemand anders ook Rothko-achtige schilderijen wil maken en dat het toch niet lukt. Je moet namelijk wel over inhoud en een goede uitvoering beschikken om zoiets te maken.”

Welke rol speelt schoonheid in moderne kunst?

“Ook daarin zijn weer allerlei verschillen aan te wijzen. De impressionisten gingen nog uit van schoonheid. Dat werd zichtbaar in de atmosfeer, het gevoel dat je in dat landschap aanwezig was, er onderdeel van was. Maar de expressionisten, zoals je die in Duitsland veel hebt gehad en ook bij De Ploeg in Groningen, die wilden schoonheidsgevoelens loslaten om plaats te maken voor expressiviteit. Maar wat is expressiviteit? Ik ben van mening dat expressionistische kunstwerken vaak ongelooflijk onbeholpen zijn. De meeste schilderijen binnen die stroming vind ik tekortschieten. Zo nu en dan zie ik iets waarvan ik denk: ja, daar ben je in geslaagd. Maar ik houd niet van onbeholpenheid.”

Wat bedoelt u met onbeholpenheid?

“Dat proporties van armen en benen helemaal niet meer kloppen, dat vingers er verkeerd aan zitten. Het hoeft niet zoals Rubens dat deed. Er zijn ook schilders die mensfiguren op een zodanige manier vereenvoudigen dat de zeggingskracht ervan groter wordt, ondanks het feit dat er allerlei dingen in detail niet kloppen. Dat heb je ook in de beeldhouwkunst. Beeldhouwers die niet alles aangeven, maar abstraherend de werkelijkheid weergeven. Dat is juist heel interessant.”

Detail uit het atelier van Henk Helmantel (foto: Joost Hengstmengel)

Uw eigen werk is realistisch. Hebt u daar bewust voor gekozen? Wat trekt u erin aan?

“Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het boeiend vind dat wij in een tijd leven waarin veel mogelijk is en er allerlei stromingen zijn. Ik ben zelf realist, maar ik houd van allerlei richtingen, van Jan van Eyck, Mondriaan, Appel – hoewel niet alle Appels van dezelfde kwaliteit zijn, het gaat ook weleens te snel – tot en met Rothko. Wij hebben zelf een grote collectie verzameld van Kees Stoop, die drie jaar geleden overleden is. Hij maakte prachtige tekeningen, vooral natuurtekeningen, maar ook abstracte schilderijen. En die zijn zó indrukwekkend. Dat is ook wel verklaarbaar: zijn schilderijen hebben goede structuren, zijn goed van compositie, goed van kleur, spannend van oppervlakte, er gebeurt van alles. Ik houd kortom van veel verschillende stromingen binnen de kunst.

Zelf heb ik gekozen voor het realisme, maar dat was niet vanzelfsprekend. In het begin van mijn loopbaan heb ik veel impressionistische schilderijen gemaakt. Daar was ik dusdanig tevreden over dat ik overwoog om mij toe te leggen op het impressionisme. Ik had een leraar, Evert Musch, die impressionistisch schilder was en van wie ik heel veel opgestoken heb, bijvoorbeeld over kleur in de schaduwpartijen en over atmosfeer. Maar ik wilde ook weleens verder duiken in de materie. Zo schilderde ik bijvoorbeeld een keer schelpen. Om die recht te doen, moet je echt goed kijken. Wat gebeurt er allemaal met die schelp? Daar wilde ik vorm aan geven door ze realistisch te schilderen. Dat schilderij en ook andere realistische schilderijen van mij gingen van hand tot hand onder de docenten. Ze vonden het bijzonder en moedigden mij aan om daarmee door te gaan.

Ik heb ontdekt dat het realisme het beste bij mij past. Het is de stijl waarin ik het beste karakter aan een schilderij kan geven, iets dat ik heel belangrijk vind.”

Wat is het dat karakter geeft?

“Dat is in mijn ogen vooral de zeggingskracht van de compositie. Ik ben een enorme compositieman. Dat is het fundament van het schilderij en daar besteed ik veel aandacht aan. Die compositie bestaat uit elementen uit de realiteit, maar ik denk er ook abstract over na: wat doen de verschillende vlakken ten opzichte van elkaar? Hoe ziet het thema er zelf uit? Maar ook: als je het thema uit het vlak zou knippen, is de restvorm dan ook spannend? Dat heeft mij altijd erg beziggehouden. Ik denk heel sterk vanuit de compositie: de vormen ten opzichte van elkaar die het vlak vullen. Dus als je iets samenstelt en je zou de verschillende vlakken allemaal één kleur geven, zonder dat er sprake is van stofuitdrukking, dat het dan als spel al interessant is. Als realist ben ik een liefhebber van overtuigende stofuitdrukking.”

Wat bedoelt u daarmee?

“Alle materialen hebben hun eigen karakter, vooral door de manier waarop ze de tijd doorgekomen zijn. Tin wordt alleen maar mooier, koper of brons ook, hout wordt doorleefd, papier krijgt kreukels. Dat zijn een paar voorbeelden van materialen die door het gebruik en de tijd karakter krijgen. Een sleetse kom waar je moeder twintig jaar de aardappels in geschild heeft, is interessanter dan een kom die je nieuw uit de winkel haalt. Stofuitdrukking is voor mij het uitdrukking geven aan dat karakter.

Ik houd heel erg van oude Chinese bronzen, die soms 2000 jaar in de grond gezeten hebben. Als die worden opgegraven, hebben ze een heel karakteristieke huid gekregen. Hetzelfde geldt voor Romeins glas van 2000 jaar oud. Door de tijd krijgen de dingen een extra dimensie. Maar waar ik ook heel gevoelig voor ben, is dat de vormen kracht en karakter uitstralen. Ik zou nooit een ding schilderen dat slap van vorm is. Als ik een fles zie, dan moeten de hals en de buik goed zijn en het geheel mooi van verhouding.”

Heeft u dan nooit eens een keer de neiging gehad om juist wat meer modernere voorwerpen te schilderen? Want u schildert vooral antieke voorwerpen of vruchten en groente.

“Nou, dat beperkt zich eigenlijk tot kartonnen dozen in verschillende maten en kleuren.”

Niet een keer een mooie iPhone of oordopjes?

Lachend: “Er zijn collega’s die dat voor mij doen. Rein Pol, een gewaardeerde collega, schildert heel graag moderne dingen en doet dat realistisch. Maar ik heb daar niet zoveel mee.”

Het wordt vaak gezegd dat uw werk in de traditie van de grote meesters uit de zeventiende eeuw staat. Ziet u dat zelf ook zo?

“Mijn techniek vertoont inderdaad veel overeenkomsten met de zeventiende-eeuwse meesters. Maar er zijn zeker ook verschillen. Vorig jaar had ik een tentoonstelling in het Drents Museum. Een heel geslaagde tentoonstelling, ook wat de inrichting betreft. Toen liep ik daar rond en vroeg me af hoe het zou zijn als je naast mijn werk een zaal met zeventiende-eeuwse stillevens zou inrichten. Dan zou je zien dat het twee werelden zijn. De zeventiende-eeuwse stillevens laten vooral zien wat de mensen in huis hebben aan bijzondere dingen. Mijn stillevens zijn gemiddeld soberder en eenvoudiger.

Het abstracte denken, dat al een paar keer voorbij is gekomen in ons gesprek, is één van de oorzaken dat mijn werk anders van karakter is. Ik noemde Mondriaan al eerder even. Mondriaan heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt, van een soort Haagse school-schilder tot abstraherend en verder tot totaal abstract. De weg die hij gegaan is, vind ik heel interessant. Hij is altijd volbloed schilder gebleven. Hij denkt in termen van harmonie, evenwicht, lijnen en vlakken. De kwaliteiten en de waarden die Mondriaan heeft ontwikkeld, pas ik toe in mijn realistische kunst. En dat is het verschil tussen mijn werk en dat uit de zeventiende eeuw.”

Uw werk wordt door kunstkenners verschillend gewaardeerd. De een ziet het als hoogwaardige kunst, terwijl anderen het meer van hetzelfde vinden. Wat vind u daarvan?

“Ik kan begrijpen dat mensen mij niet vernieuwend vinden. Dat ben ik misschien ook niet echt. Ik heb weleens gezegd: waar Mondriaan ophoudt, zet ik hem in z’n achteruit. Het abstracte denken van Mondriaan krijgt bij mij toch een realistische invulling. Achteraf blijkt dat mijn werk juist daarin opvalt.”

Ziet u nog een bepaalde ontwikkeling in uw eigen werk?

“Mijn ontwikkeling is niet schokkend maar geleidelijk gegaan. Gevoel voor eenvoud heeft zich nog sterker gemanifesteerd dan in het begin.”

Als tegenwicht tegen de steeds complexer wordende samenleving?

“Nee, dat heeft er denk ik niet mee te maken. In die zin staan mijn schilderijen los van maatschappelijke ontwikkelingen.”

Door het bekijken van uw schilderijen kun je wel meer waardering krijgen voor de schoonheid in het eenvoudige en het alledaagse. Dat contrasteert met onze cultuur van meer, sneller en beter. Wilt u dat overbrengen, of is dat meer neveneffect?

“Het is geen bewuste boodschap die ik wil brengen, al wordt het wel door mensen opgemerkt. We leven inderdaad in een tijd van enorme technische ontwikkelingen. Het gaat maar door, waar is het einde? In zo’n tijd schilder ik mijn verstilde stillevens en kerkinterieurs. En daar worden mensen door geraakt, heel diep soms. Ik vind het bijzonder dat mijn kunst dat teweeg kan brengen. Dat talent heb ik gekregen en ik voel me er ook verantwoordelijk voor om het te gebruiken. Maar ik heb er vooral veel plezier in.”


Geïnteresseerd geraakt?

Neem nu een jaarabonnement op Sophie en ontvang gratis het boek De zeven levens van Abraham Kuyper van Johan Snel!

Of vraag gratis een proefnummer aan (u ontvangt dan het eerstvolgende nummer).