Over spiritualiteit is al veel geschreven, maar handboeken vanuit het perspectief van de Bijbel én de gecombineerde disciplines van theologie, filosofie en psychologie zijn er niet veel. Ton Verleg zet een veelzijdig standaardwerk neer dat theoretische en praktische geloofsbeschouwingen moeiteloos verenigt. De mens is ten diepste een eenheid en hij is geroepen om God te verheerlijken als een trouwe discipel, zo is zijn hoofdstelling.
Ton Verleg (59) is in het dagelijks leven rijksambtenaar in Den Haag. Hij werd geboren in Eindhoven en groeide op in een rooms-katholieke gezin. Ondanks de geringe kerkelijke betrokkenheid van zijn ouders was Ton van jongs af aan geïnteresseerd in het geloof. Hij kwam op 17-jarige leeftijd tot geloof en sloot zich aan bij de Vergadering der Gelovigen in Eindhoven en deed daar behoorlijk wat Bijbelkennis op. Verleg studeerde aan de Gereformeerde Sociale Academie Zwolle en aan de Evangelische Theologische Hogeschool Veenendaal.
Hij begon vijftien jaar geleden met zijn boek toen hij de rubriek over ‘ziel’ in de Christelijke Encyclopedie ging bestuderen. Hij ging aan het schrijven en correspondeerde met theologen, filosofen en psychologen. Zijn belangrijkste drijfveer was om het leven van een christen te beschrijven die zich als een ware discipel toewijdt aan God.
Dat werpt licht op de unieke structuur van beide delen. De beschrijving van de praktijk van het geestelijk leven in deel 1 – het leven van de discipel – wordt in deel 2 gefundeerd op een beschrijving van een complete antropologie vanuit Bijbels oogpunt. De studie in deel 2 mondt uit in een denk- of werkmodel, getiteld ‘Vensters op de mens’, aan de hand waarvan in deel 1 de praktijk van het geestelijk leven wordt beschreven. Deze opzet is Verleg nog niet eerder op deze manier tegengekomen, zegt hij desgevraagd. “Ik heb hiermee een solide Bijbelse basis willen leggen onder mijn beschrijving van het geestelijk leven van de christen.”
Vier vensters
Spiritualiteit beweegt zich volgens Verleg rond de trits hoofd, hart en handen. De schrijver formuleert vier ‘vensters’ op de mens die het gehele menselijk bestaan omvatten. Die worden gevormd door het persoonlijkheids- of psychisch aspect (ziel), het geloofs- of geestelijke aspect (geest), het lichamelijk aspect (lichaam) en het sociaal aspect (de ander). Die benadering heeft als voordeel dat spiritualiteit ingebed wordt in een brede mensleer, een leer die niet alleen de verhouding tot God (cruciaal) beschrijft, maar ook de medemens en de samenleving in kaart brengt. De schrijver legt alle nadruk op de lichamelijkheid en de schepselmatigheid van de mens, reden waarom gelovigen ook in de toekomst een nieuw lichaam ontvangen en op een nieuwe aarde zullen leven.
De meeste aandacht in het boek gaat uit naar de verhouding tussen ziel en geest. Het eerste begrip omvat: gevoel, verstand en wil; het tweede: intuïtie, geweten en contact met God. Als ziel is de mens verwant met de zienlijke wereld en daarop gericht, als geest is de mens in staat om gericht te zijn op de onzienlijke, geestelijke wereld. De mens is dus als schepsel uitgerust om een relatie met God aan te gaan, ja, zelfs zijn diepste vervulling ontvangt hij in God. Het tweede deel ‘Geest, ziel en lichaam’ bevat een uitgewerkte Bijbelse antropologie van het Oude en Nieuwe Testament. Het biedt uitvoerige wijsgerige uitweidingen over de menselijke ziel, de rol van de Bijbelse openbaring, het vraagstuk van de vrije wil, de mogelijkheid van de zondeval, het begrip persoon en individu. Het laat zich ook uitstekend zelfstandig lezen (en is ook los te koop). Bijbelse gegevens komen uitvoerig aan de orde, waarbij de schrijver voortdurend discussies voert met theologen, filosofen en psychologen.
Verleg hecht in dit deel grote waarde aan de menselijke vrijheid, die de mogelijkheid biedt voor de mens om Gods liefde vrij te beantwoorden. Dat onderscheidt de mens van de dieren- en plantenwereld, hoewel hij met deze schepselen deelt in de alles bezielende Geest van God. De mens is een open wezen gericht op datgene wat hem overstijgt. “De openheid van de mens strekt zo ver, dat hij geroepen is om zich te verhouden tot de onzienlijke, geestelijke wereld, dat wil zeggen: tot God.” De mens heeft een zelfstandige geest, die hem maakt tot een religieus afhankelijk wezen. Dat geldt ook voor ongelovige mensen. “Zelfs de meest verstokte en grootste materialisten hebben per definitie deel aan deze onzienlijke, geestelijke werkelijkheid. In ieder mens blijft de religieuze aanleg bewaard.”
De Bijbel is geen psychologisch of wijsgerig (hand)boek, zo betoogt Verleg herhaaldelijk. Toch zijn er inzichten uit te destilleren die licht werpen op het mysterie van de mens, al blijft alles een beperkt ‘denk- en werkmodel’. Verleg ziet een verdieping van de mens als persoonlijkheid en individu in de ontwikkeling van het Oude naar Nieuwe Testament. Nèphesj (Hebreeuws, ook wel vertaald met ziel) wordt in het Oude Testament in verbinding gebracht met de persoonlijkheid van de mens. Het duidt op het geheel van het innerlijk leven: gevoel, wil en verstand. Pas in het Nieuwe Testament schuift de betekenis van geest (Grieks: pneuma) op in de richting van ‘persoon zonder lichaam’. Het accent wordt veel meer gelegd op de redding van de ziel, die na de dood zelfstandig blijft bestaan. Het persoonlijke leven van de individuele mens en zijn persoonlijke vroomheid komen meer op de voorgrond te staan.
Discipelschap
Het eerste deel ‘Leven met Jezus’ zet in met een hoofdstuk met als pakkende titel ‘Geestelijke gelovigen gezocht’. Daarmee komen we volgens Verleg in het hart van de evangelische spiritualiteit. “Leven met Jezus lukt alleen in de kracht van de Heilige Geest”, luidt de eerste zin van het fenomenale handboek. Dat is de grondovertuiging van het boek: alles wat de mens aan ‘geestelijks’ produceert, is te danken aan de Geest met een hoofdletter. De intentie van de schrijver is om een breed perspectief te geven op juist die ene vraag: wat gebeurt er allemaal wanneer de Heilige Geest mensen in hun hart raakt om zich toe te wijden aan God. Gelovigen zijn mensen die discipelen worden, ‘mensen in de maak’.
De schrijver onderscheidt de natuurlijke of zielsmens, de Geestelijke mens en de vleselijke mens. De natuurlijke mens is de mens zoals hij geboren is; de Geestelijke mens die opnieuw geboren is (wedergeboorte met een theologische term) en de vleselijke mens die weliswaar de Heilige Geest ontvangen heeft, maar in de praktijk niet daarnaar leeft.
Het eerste deel is voor driekwart gewijd aan de persoonlijkheids- en psychische aspecten (ziel) en de geloofs- of geestelijke aspecten (geest). Daarbij gaat de aandacht vooral uit naar de Geestelijke mens. Verleg schrijft deze aanduiding consequent met een hoofdletter. De Geestelijke mens is de mens die leeft onder het beslag van Gods Geest. In het tot geloof komen wordt de geest van de mens door Gods Heilige Geest geheiligd en in het bijzonder aangedreven. Alleen van waarachtige christenen kan gezegd worden dat zij Geestelijk leven hebben, een levende verbinding met God. De ongelovige is ook begiftigd met een geest, maar deze is actief tegen God gericht. Krachtens de scheppingsstructuur van de mens is er echter geen derde weg: de mens is aangelegd om God in vrijheid te dienen of een slaaf van Satan te zijn. “God heeft de mens zó geschapen dat zijn vrijheid, grootheid en zelfstandigheid stevig liggen verankerd in God: bron en doel van zijn bestaan.” “Alleen dóór en ín zijn relatie tot God kan de mens volledig tot zijn recht komen.”
De stelling van de schrijver is dat Gods Geest gebruikmaakt van de menselijke geest. God werkt in de mens, zonder zijn menselijkheid uit te schakelen. De goddelijke genade verwoest de menselijke natuur niet, maar veronderstelt die en brengt haar tot voltooiing en verrijking. Ook als de mens zich ontwikkelt tot Geestelijke volwassenheid, hij blijft ten diepste dezelfde persoonlijkheid. De godservaringen die we opdoen, verhouden zich altijd op de een of andere wijze tot onze godsdienstige voorgeschiedenis. Door zijn Geest wil Hij ons daarom opvoeden tot mensen uit één stuk. Dat betekent ook dat alleen de christen zowel natuurlijk als Geestelijk volwassen is. Immers hij alleen komt tot Gods doel. “Alleen door en in zijn relatie tot God komt de mens volledig tot zijn recht: zowel psychisch als Geestelijk.”
De schrijver is op deze manier in staat om recht te doen aan het mysterie van het geloof én aan de eigen persoonlijkheid van de gelovige, ook in zijn geloofsweg. Dat geeft ruimte voor uitingen van de Geest die buiten het gebruikelijke kerkelijke stramien vallen. Wie een specifieke geloofsweg verabsoluteert, brengt een breuk tussen het bovennatuurlijke en menselijke. Wie God wil ervaren in het buitengewone en spectaculaire, verliest het zicht op God die zich vertoont juist in het gewone en alledaagse leven. Op de levensweg zullen steeds nieuwe bekeringsmomenten plaatsvinden en blijft de Geestelijke mens zich ontwikkelen.
Discipelen
Discipelen zijn leerlingen en navolgers, en wel van Jezus als volmaakte voorbeeld. Die laatste term kan misverstanden oproepen, maar de schrijver bedoelt dat onze roeping tot discipelschap niet betekent dat wij gelijk moeten worden aan Jezus. Wij worden een nieuw schepsel, geen goddelijk mens, maar wel iemand die kan uitgroeien tot een Geestelijke mens. Al streven we ernaar om Jezus gelijkvormig te worden, wij zijn en blijven christenen, geen Christus. “Blind-letterlijke imitatie van Christus brengt onechtheid met zich mee. Als Christus iets níet was, dan wel onecht!” Daarom moet onze navolging ook recht doen aan onze authenticiteit, onze unieke persoonlijkheid. Een discipel is eerst een mens. God is erop uit recht te doen aan onze persoonlijkheidskenmerken. Dat geldt ook de mate waarin God gebruikmaakt van de natuurlijke bekwaamheden. Geestelijke gaven worden beschouwd als een verbijzondering of intensivering van het leven dat de Levensgeest toebedeelt aan het schepsel. Charismatische uitingen staan dus niet op zichzelf, maar moeten worden begrepen in relatie tot ons natuurlijk leven, waaronder onze natuurlijke bekwaamheden. Zo is de schrijver ook terughoudend om te spreken van ‘godsdienstige gevoelens’, omdat dat een onderscheiding aanbrengt met niet-godsdienstige gevoelens: de gewone, alledaagse gevoelens. Verleg plaatst dat alles in diepgaande wijsgerige en theologische beschouwingen over de mens, de verhouding tussen hart (geloofsbeleving), hoofd (geloofsoverdenking en geloofsverantwoording) en hand (geloofspraktijk), de relatie tussen geloof en rede, tussen lichaam, ziel en geest. Wezenlijk is zijn stelling dat de kennis van God opgedaan wordt in een persoonlijk ervaren levensgemeenschap mét God zelf. Dat gaat niet ten koste van het verstand dat volgens de Bijbel zich altijd concentreert in het hart, en niet in het hoofd. “Waarheid is er pas écht, als het hart ernaar wordt gericht.” Het hart is de plaats waar de mens zijn diepste en onverbrekelijke eenheid vindt. Dat voorkomt eenzijdige gerichtheid op het gevoel of onze daden (de levenspraktijk).
Ervaring
De schrijver breekt een lans voor de ervaringskant van het geloof. Ondanks alle uitwassen, is de ervaring en de beleving toch een teken dat de gelovige geraakt is door God. Omdat het geloofsleven zijn weerklank vindt in het gevoelsleven, moet het te denken geven dat christenen amper geraakt worden door de inhoud van het geloof en eerder zijn gemotiveerd door aardse of zelfs ronduit wereldse zaken. Het geeft te denken over onze ‘Geestelijke gevoelstemperatuur’ dat als we aangesproken worden op hemelse, goddelijke zaken, onze hartstochten soms bijna stilvallen. Missen we dan niet de innerlijke geloofsband met God?
Geloofsbeleving werkt ook katalyserend op de overdracht van de geloofsinhoud. “Bijbelkennis die niet wordt gedragen door een authentiek geloof, maakt niet geschikt voor de dienst van God.” Opnieuw de eenheid van het leven: wie veel theologische kennis heeft zonder een leven uit God hebben, kunnen anderen niet Gééstelijk leiden, trainen en vormen. Intelligentie en honger naar waarheid is niet toereikend, alleen gehoorzaamheid aan de Geest, die ons in de waarheid onderwijst.
Het is daarom goed dat de beleving weer bij het geloof betrokken wordt, al blijft voorzichtigheid geboden omdat de belevingskant al te vaak ten koste gaat van de noodzakelijke doordenking van het geloof. Het verstand dient de openbaring kritisch te toetsen. Juist door veel te studeren groeit de overtuiging dat elk menselijk spreken over God beperkt is en soms onvermijdelijk tekortschiet. De christelijke zoektocht is doortrokken van respect voor het mysterie van God. “Bovendien gaat er een positieve stimulans van uit: niets staat het zoeken naar waarheid zozeer in de weg, als de waan haar al te bezitten.” De schrijver keert zich zowel tegen een orthodoxie die zich terugtrekt op de barricaden van in beton gegoten geloofsformules van Schrift en kerk als tegen hen die de relevantie van het geloof alleen erkennen bij de gratie van de menselijke ervaring. Primair is het Woord van God (bron), dat vervolgens ervaring oproept (effect). We vertrouwen ons niet toe aan een levenloos stelsel van waarheden, maar aan een liefhebbende Persoon. Als er bij de ander sprake is van een vrome levenswandel, dan moeten we volgens Verleg met ons theologisch oordeel voorzichtiger zijn dan ooit. Wij zitten vaak gevangen in onze eigen beperkte theologische denksystemen, die wij maar al te vaak vereenzelvigen met Gods waarheid. “Als iemand écht een valse leer brengt, zal dat merkbaar zijn in zijn praktische levenswandel.”
Evaluatie
Het boek is een Fundgrube voor degene die alles wil weten over de veelkleurige werkelijkheid van de christelijke spiritualiteit, de complexe relatie van hart, ziel, geest en lichaam. Door de uiterst gedetailleerde inhoudsgave kan de lezer wel eens door de bomen het bos niet meer zien, al is dat ook weer goed verholpen met het onderscheiden van een verkorte en uitgebreide inhoudsopgave. Het boek had natuurlijk veel korter gekund, maar de auteur heeft kennelijk het gevoel gehad om nu alles te zeggen over het onderwerp. Een encyclopedisch handboek is er ook niet om van A tot Z te lezen maar om die te gebruiken als een naslagwerk.
Er zit achter het boek een filosofische en theologische denkkracht die niet verflauwt naarmate het boek vordert. Het boek is met passie en overtuiging geschreven, haast missionair zou ik willen zeggen, met het verlangen om Christus uit te stallen en een Geest-rijk leven aan te bevelen. Het gaat er niet alleen om vast te staan in het geloof, maar vooral ook om overvloedig te zijn in het geloof en dat kan alleen door een hart dat volkomen door God is vervuld. Daarbij verliest de schrijver niet de menselijke maat en de gebrokenheid uit het oog, het bestaan van geestelijke conflicten en nederlagen. Het zijn juist lijden, beproevingen en aanvechtingen die de geestelijke groei bevorderen en verdiepen.
We krijgen God niet in de vingers, verstandelijk, wel als we een relatie met Hem krijgen en dat praktiseren. Het werk van de Geest blijft nodig vanaf het begin tot het einde van een christenleven.
Kortom, wie zich op een geestelijke en filosofische wijze wil verdiepen in het weidse fenomeen van spiritualiteit, vindt in het magnum opus van Verleg een uitstekende handleiding. De prijs is natuurlijk flink (schrik niet: € 175), maar met een keer minder uit eten of een midweekse vakantie overslaan is dat snel verdiend. Natuurlijk gekscherend bedoeld, maar Verleg biedt ons blijvende kost waar geen restaurant of vakantiepark tegenop kan.
Naar aanleiding van
Ton Verleg, Handboek Evangelische Spiritualiteit; deel 1 ‘Leven met Jezus’ en deel 2 ‘Geest, ziel en lichaam’, Kampen, 2018