Onrecht in de ogen kijken

Roelf Haan

We lezen nog al eens dat de tegenwoordige toestand van de wereld de beste is die de geschiedenis heeft opgeleverd. Dit noemen we het vooruitgangsgeloof. Er wordt toegegeven dat er weliswaar veel is dat nog te wensen overlaat, maar de technische en economische ontwikkeling moet daar verdere verbetering in brengen. Natuurlijk zijn er groepen, zelfs grote groepen, die het minder getroffen hebben, vanwege armoede, marginalisering, onderdrukking en geweld, maar als we letten op de welvaartsindices, kortgezegd op de rijkdom in de wereld, dan is alleen maar sprake van stijging.

Toch is er iets dat in die kengetallen niet of nauwelijks wordt meegenomen: economische rechtvaardigheid. De gangbare opvatting luidt dat er geen verwarring mag ontstaan met waar het om gaat in de economie. Economie wordt gezien als een objectieve en op zichzelf staande aangelegenheid, terwijl eerlijkheid wordt beschouwd als een ‘subjectief’ begrip. “Fairness is in the eye of the beholder,” zei de Amerikaanse econoom Milton Friedman (1912-2006). Het is maar hoe je het bekijkt; als we een eerlijke economie zouden willen, zou iemand voor iedereen moeten bepalen wat dat is en dat is in strijd met de vrijheid.

Matthias Olthaar en Paul Schenderling schreven het boek Hoe handel ik eerlijk (2021, uitgeverij Skandalon). Ergens in de verhalen daarin wordt de opmerking gemaakt dat wij tot de mensen behoren die onrecht in de economie nauwelijks met eigen ogen kunnen waarnemen. Als oneerlijkheid alleen maar een rol zou spelen voor zover we die zelf onmiddellijk waarnemen of ervaren doordat zij ons letterlijk in het oog valt, dan zouden we er ons gemakkelijk vanaf kunnen maken. Onverschilligheid kan het gevolg zijn. We zouden inderdaad beholder, toeschouwer, worden. Maar wij zijn deelnemer. Ons economisch handelen creëert een relatie met anderen, ongeacht of die nu voor ons zichtbaar is of niet. Economie is niet mogelijk buiten sociale betrekkingen om. Dit spreekt te meer in de globalisering.

Het vroege middeleeuwse denken over de markt als economisch relatienetwerk stond in het teken van wederzijds voordeel en solidariteit. Op de markt ruilen we dingen waar beide partijen niet zelf over beschikken. Die ruil is voordelig, terwijl er mogelijk geen derde personen zijn die schade ondervinden. Maar wij kunnen anderen ook benadelen, en dit staat los van de kwestie of de schade een rechtstreeks (en voor ons zichtbaar) gevolg is van ons economisch doen en laten. Het kan een onbedoeld indirect effect zijn waarvan wij zelfs geen kennis hebben. Dat is gegeven met het functioneren van de economie waarin wij speler of initiatiefnemer zijn.

Anders gezegd, we kunnen erop letten of onze economische betrekkingen de toets van de gerechtigheid kunnen doorstaan. Economisch leven kan niet zijn gelegen in individualisme. Mensen kunnen natuurlijk deze instelling hebben, maar het effect van hun activiteit op het welzijn van anderen hangt er niet van af of zij zich daarvan bewust zijn of niet.

Dit neemt niet weg dat individuele keuzes wel degelijk bepalend zijn – hetgeen economen, die immers doen aan ‘de wetenschap van de keuze’, niet vreemd in de oren kan klinken. De criteria voor ons economisch optreden kunnen niet automatisch voortkomen uit een op alle relevante data gebaseerd wetenschappelijk model waaruit ons ‘optimale’ gedrag zou zijn af te leiden. De auteurs van dit boek zoeken de richting van hun denken en doen elders, namelijk in zelfreflectie die in dialoog is gebracht. Ieder mens maakt keuzes op grond van haar of zijn geloof, of dit nu wordt benoemd als intuïtie, visie, oriëntatie, brede blik, wereldbeschouwing, overtuiging, levenshouding, levensdoel, mensbeeld, keuze van het hart, of nog anders. Geloof beperkt zich op geen enkele manier tot wat het spraakgebruik bestempelt als ‘gelovig’, daarmee bedoelend dat iemand een bepaalde georganiseerde godsdienst aanhangt. Geloof is onlosmakelijk verbonden met het menszijn zelf. In die zin is ieder mens religieus, of hij nu is verbonden aan een officiële religie of geheel niet.

De journalistiek beperkt de betekenis van geloof doorgaans tot bepaalde ‘niet bewezen metafysische voorstellingen’ die men er op na zou houden. In de praktijk bedoelt men dan vaak een daarmee verbonden traditioneel samenstel van ethische regels aan te wijzen. Gelovigen die zeggen: dit of dat ‘mag ik niet van mijn geloof’, geven daar zelf aanleiding toe. Geloof is echter geen kwestie van iets mogen of niet mogen; het is de menselijke basishouding die vooraf gaat aan ieder handelen, of dit nu economisch dan wel ethisch is.

De auteurs brengen hun economische uitgangspunten in gesprek met de Bijbel. Zo ontdekken zij vooral twee dingen. In de eerste plaats rust en vanzelfsprekendheid, en in de tweede plaats roeping. Oude Bijbelteksten blijken van een verrassende actualiteit te zijn. De schrijvers stellen in het omgaan met hun economische netwerk de vraag naar de gerechtigheid. Het is niet voldoende om met onze economische transactiepartners of met derden wier belang erdoor wordt beïnvloed alleen bij wijze van randvoorwaarde rekening te houden. Met het belang van die anderen, in de zin waarin Adam Smith dit woord introduceerde, is ons economisch doen en laten per definitie verbonden. Wij merken dat op zodra wij ons rekenschap geven van de economische betrekkingen waarin wij onze plaats innemen, en van de voetafdruk die wij achterlaten op de natuurlijke leefomstandigheden dichtbij of veraf.

De apostel Johannes schreef in zijn eerste brief (1 Johannes 3:17, NBG51): “Wie nu in de wereld een bestaan heeft en zijn broeder gebrek ziet lijden, maar zijn binnenste voor hem toesluit, hoe blijft de liefde van God in hem?” Het wel en wee van de ander is dus deel van onze bestaansvoorwaarden. Het Griekse woord kosmos (wereld) omvat de heersende economische orde en daarmee komt het zicht mee op de werking en de inrichting van de economie. Economisch handelen is niet alleen werken in de economie, maar ook werken aan de economie.

Dit boek laat zien dat wij de premoderne economie niet mogen beoordelen naar de beperkte maatstaven van het economische denken die tegenwoordig dominant zijn. Wanneer wij haar van economisch-antropologisch gezichtspunt bezien, is zij ook voor de moderne geïndividualiseerde samenleving erg leerzaam. In elke economische orde zijn drie integratiemechanismen werkzaam, waarmee het economisch handelen van het ene individu wordt afgestemd op dat van het andere en op het grote geheel. Deze mechanismen zijn wederkerigheid (reciprociteit) in rechten en plichten, herverdeling en ruil. ‘Traditionele’ gemeenschappen tonen ons dus in hun interne en externe verhoudingen waar het ook in de moderne economie nog altijd om gaat. Economie betekent de inrichting van het ‘huis’, de plaats waar allen wonen. Alle wereldbewoners zijn door de globalisering in principe met elkaar verbonden.

Hoe handel ik eerlijk is een uitnodiging om te werk te gaan op grond van criteria die niet noodzakelijkerwijs samenvallen met de logica van het ‘systeem’. De vraag naar die criteria, en de antwoorden die beide economen in de dialogen in dit boek al schrijvend ontwikkelen, worden doorgaans gemeden als een taboe. Toch zijn ze niet alleen economisch essentieel, maar ook tastbaar en concreet, en in beginsel eenvoudig en duidelijk. Wij kunnen ze in onze omgeving veelvuldig werkzaam zien; ze worden zichtbaar in de dienst aan de ander.

In het Bijbelboek Filippenzen (2:3-4) schrijft Paulus: “Ieder moet de ander belangrijker vinden dan zichzelf, en niet op zijn eigen belang letten, maar op dat van anderen.” Het is deel van wat het ‘grote gebod’ wordt genoemd. Paus Franciscus zei hierover dat deze uitspraak geen uitleg behoeft, want iedere interpretatie zou er alleen maar afbreuk aan kunnen doen. De gangbare vertalingen schakelen de helderheid van de tekst bij voorbaat uit door juist zo’n interpretatie toe te voegen, met woorden in de trant van niet alleen, maar ook: “Ieder lette niet alleen op zijn eigen belang, maar ook op dat van de ander.” Het is een poging de tekst niet te erg te laten schuren met de heersende marktideologie, waarin het eigen belang leidend is. Maar dat is niet wat er staat. Wij moeten streven naar het belang van de ander, zoals een ondernemer die zich ten doel stelt het belang van zijn klanten te dienen. De schrijvers wijzen er op dat economische belangenrelaties wederzijds zijn en multilateraal. Wij op onze beurt zijn ook van de ander afhankelijk. De spreiding van de welvaart en de economische veerkracht hangen af van de kwaliteit van deze relaties.

 

Matthias Olthaar & Paul Schenderling

Hoe handel ik eerlijk

Skandalon, 2021

240 pagina’s, €19,99