Duurzaamheid is een lastig begrip, omdat er van alles en nog wat onder deze noemer gebracht kan worden. Als je kijkt naar CO2-uitstoot is de plofkip bijvoorbeeld de meest ‘milieuvriendelijke kip’. Dat is verwarrend en lijkt tegenstrijdig. Daarom toetst Corné Rademaker drie verschillende benaderingen van duurzaamheid.
De winter van 2016/2017 kende meerdere uitbraken van vogelgriep – de variant H5N8. Het begon allemaal eind november 2016 op een eendenbedrijf in Biddinghuizen dat ook vestigingen in Hierden en Ermelo heeft. Het bedrijf met in totaal 180.000 eenden werd geruimd, evenals een bedrijf met 21.000 kippen dat binnen de eenkilometerzone lag. Het Nederlandse beleid is namelijk dat binnen een straal van één kilometer van een besmettingshaard alle pluimveebedrijven direct preventief geruimd worden, terwijl binnen een straal van drie kilometer alle pluimveebedrijven onderzocht worden op vogelgriep. Dit laatste onderzoek in het geval van het eendenbedrijf in Biddinghuizen resulteerde in de vondst van nog twee besmette eendenbedrijven, die ook geruimd werden. Toch betekende dit niet een bezwering van de vogelgriep: uitbraken op pluimveebedrijven in Abbega, Kamperveen, Hiaure, Boven-Leeuwen, Stolwijk en Zoeterwoude volgden binnen een maand.
De beelden van (pluim)veebedrijven die geruimd worden, zijn inmiddels een bekend verschijnsel in Nederland, maar roepen (nog steeds) vele emoties op. Velen kennen nog de beelden van melkveebedrijven die geruimd werden bij de uitbraak van mond-en-klauwzeer (MKZ) in 2001, waarbij stoere boeren tranen wegpinkten terwijl hun vee vernietigd werd. Van recenter datum zijn de beelden van de vernietiging van uiterst ‘aaibare’ geiten, ter bestrijding en preventie van Qkoorts. En de afgelopen winter dus de vergassing en versnippering van eenden, kippen en ander gevogelte.
Maatschappelijk debat
Partijen als Wakker Dier en de Partij voor de Dieren zijn belangrijke aanjagers van het maatschappelijk debat over de ruimingen. Bij een eerdere uitbraak van vogelgriep in 2014 legde Wakker Dier bijvoorbeeld de vinger bij de perverse prikkel die er bestaat voor broederijen om eieren uit te blijven broeden tijdens een vogelgriepuitbraak, terwijl het risico groot is dat de kuikens die drie weken later uit deze eieren zullen kruipen nooit geplaatst zullen kunnen worden vanwege vervoers- en plaatsingsverboden. Dat betekent dat deze eendagskuikens na uitkomst direct weer vernietigd zullen moeten worden. Omdat de overheid echter voor eendagskuikens hogere schadevergoedingen uitkeert dan voor broedeieren, bestaat er een financiële prikkel voor broederijen om toch steeds weer nieuwe eieren in te leggen en uit te broeden. Interessant is dat deze hele problematiek rondom de (pluim)veehouderij in Nederland geframed wordt door partijen als Wakker Dier in termen van duurzaamheid. Wakker Dier schrijft bijvoorbeeld op haar website: ‘Duurzaam betekent leven en produceren op een manier die goed is voor mens, milieu én dier. Ook in de toekomst! Het meest mishandelde en geproduceerde diertje, de plofkip, duurzaam noemen vinden wij een contradictio in terminis!’ Goede veehouderij betekent voor Wakker Dier dus veehouderij die duurzaam is, iets waar de huidige pluimveehouderij niet aan voldoet. De ruimingenproblematiek is daar één onderdeel van.
Iemand als Peter van Horne, pluimvee-econoom aan Wageningen Universiteit, is echter een heel andere mening toegedaan. Recent stelde hij bijvoorbeeld dat ‘[…]reguliere vleeskuikens het meest duurzaam [zijn] met de minste CO2- en ammoniakuitstoot en de kleinste ecologische footprint en daarom de milieukip [zouden] moeten heten.’
Volgens Van Horne zou de consument daarom de keuze moeten hebben tussen de ‘milieukip’ (die Wakker Dier de plofkip noemt) en de ‘dierwelzijnskip’. Wil je goed voor het milieu zorgen? Kies dan in het ‘kipschap’ reguliere kip – de goedkoopste! Prefereer je een goed leven voor de kip? Kies dan scharrel- of biologische kip. Denk in het laatste geval echter vooral niet dat je op de beste manier zorg draagt voor het milieu. In tegenstelling tot voor partijen als Wakker Dier, betekent voor mensen als Van Horne een duurzame (pluim) veehouderij dus niet per se een diervriendelijke veehouderij. De hele ruimingenproblematiek verschijnt hier mogelijk onder de noemer ‘dierwelzijnsproblemen’ – en niet onder de noemer duurzaamheid – voor zover aangetoond kan worden dat dieren ook daadwerkelijk lijden bij het ruimen. Ziedaar het conflict in het maatschappelijk debat tussen degenen die menen dat goede veehouderij duurzame veehouderij is én degenen die menen dat duurzaamheid slechts één onderdeel van goede veehouderij is en dat het bovendien in conflict kan zijn met andere onderdelen, zoals dierwelzijn.
Duurzaamheidsparadigmata
Om wat meer helderheid in deze discussie te krijgen is het goed om verder in te gaan op wat nu eigenlijk onder duurzaamheid verstaan moet worden. Paul B. Thompson, een gerenommeerd landbouwfilosoof en -ethicus, heeft drie duurzaamheidsparadigmata onderscheiden. De eerst is resource sufficiency. In dit paradigma gaat het erom dat hulpbronnen voor een nader te specificeren tijd beschikbaar zijn. Bijvoorbeeld, vee heeft behoefte aan fosfor in het voer. Fosfor komt voor in plantaardig materiaal zoals tarwe – in de vorm van fytaat – maar kan in die vorm niet de totale behoefte van het vee dekken. Daarom wordt er fosfaat aan het voer toegevoegd. Dit fosfaat wordt gewonnen in onder meer Marokko en China. Aangezien er schattingen bestaan over de wereldwijde fosfaatvoorraden én het huidige wereldwijde verbruik van deze grondstof, kan berekend worden hoelang deze voorraden nog toereikend zijn. Voor fosfaat is dit geschat op 93 tot 291 jaar.
Het voorbeeld van fosfaat is slechts één type van hulpbronnen die uitgeput kunnen worden. Ik meen dat de kapitaalbenadering, die onderscheidt tussen natuurlijk, sociaal, menselijk, materieel en financieel kapitaal, hier behulpzaam is om het blikveld te verruimen. Uitputting van fosfaatmijnen is een voorbeeld van uitputting van natuurlijk kapitaal. Ook de uitputting van andere kapitalen is echter een bedreiging vanuit duurzaamheidsperspectief.
De belangrijkste norm in het resource sufficiency paradigma is efficiëntie: efficiëntere productie- en consumptiepraktijken zijn duurzamer, doordat dan langer met de bestaande voorraden gedaan kan worden. Een vleeskuiken dat meer vlees opbrengt tegen minder input van fosfaat – en andere minerale hulpbronnen – is dan ook duurzamer. Dit laatste is, zoals Van Horne al aangaf, inderdaad het geval voor ‘reguliere’ kip.
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.