Gewelddadige martelaren?

Hans Achterhuis
Geloof in geweld
Lemniscaat 2021
472 pagina’s, € 29,99

Het nieuwe boek van Hans Achterhuis, Geloof in geweld, leest als een trein en dat is een compliment, zeker voor een filosoof. De schrijver weet hoe hij het lastige thema van het religieus geweld aan een groot publiek moet uitleggen. Daarbij gaat hij een ander spoor dan Paul Cliteur en Herman Philipse. We doen religie tekort, zegt Achterhuis, als we het zien als een bundel meningen en stellingen die verdedigd of bestreden kunnen worden. Religie is zinervaring en betekenisverlening. Achterhuis gaat in gesprek met godsdienstwetenschappers, islamologen en Bijbelwetenschappers en dat discours is in onze samenleving hard nodig. Sam Janse bespreekt het boek, waarbij hij ook een aantal kritische noten kraakt.

Na de inleiding komt een fundamenteel hoofdstuk over “Mensenoffers en zondebokken”. De bekende theorie van René Girard wordt besproken, maar ook de (voor mij onbekende) term van de “woedebank” van Peter Sloterdijk: het opzouten en koesteren van woede tot het er op een kwaad moment al dan niet gecontroleerd uitkomt. Zo zou het christelijke martelaarschap te verklaren zijn. In hoofdstuk 3 (“Zegeningen en vloek van het monotheïsme”) laat Achterhuis zich leiden door Jan Assmann: Israëls monotheïsme heeft een nieuw soort religie geschapen waarin onderscheiden kon worden tussen waarheid en leugen, ware goden en valse goden. Het heeft volgens Achterhuis zegeningen meegebracht, het leidde bijvoorbeeld tot autonomie van het gelovige subject, maar ook vloek: het religieuze geweld.

Hoofdstuk 4 geeft een behandeling van de monotheïstische stichters Jezus en Mohammed. Achterhuis geeft toe dat hij bij het Jezusonderzoek zwaar leunt op Dominic Crossan en Marcel Hulspas. In feite is hij nog sterker afhankelijk van Paul Verhoeven die hij vrij kritiekloos volgt. In de hoofdstukken 5 en 6 komen het boeddhisme en het hindoeïsme aan de orde waarbij deze Aziatische religies toch minder vredelievend naar voren komen dan men in het Westen graag gelooft. Dan worden in hoofdstuk 7 de “seculiere religies” besproken, met name het nazisme en het communisme. Achterhuis aarzelt niet om hier van religies te spreken, omdat, net als in christendom en islam, deze systemen op een “ultieme werkelijkheid” betrokken zijn. Het begrip ideologie doet daaraan volgens hem minder recht dan de term religie. De laatste twee hoofdstukken zijn gewijd aan de apocalyptiek, het martelaarschap en de heilige oorlog in de monotheïstische religies.

Het is niet de eerste keer dat hij over deze thema’s schrijft, maar het aardige is wel dat Achterhuis een genuanceerd standpunt tegenover de religie inneemt en naast de zwarte ook de witte bladzijden ziet in het boek van het geloof. In dat verband zegt hij dan ook dat bederf van het beste het slechtste is. Bovendien is hij in staat om zijn mening te herzien. Een verrassend boek van een collega kan hem ertoe brengen om zijn standpunt te herformuleren. Dat is bijvoorbeeld een groot verschil met Paul Cliteur, met Richard Dawkins en andere aanhangers van het Nieuwe atheïsme, bij wie het ongeloof in steen gebeiteld staat.

Martelaarschap

Achterhuis begeeft zich ook op terreinen waarop hij geen specialist is. Dat is nodig voor het gesprek met wetenschappers van andere disciplines, maar het is ook kwetsbaar. Het vraagt om kritische meelezers op de terreinen waarop de schrijver minder thuis is. En dat is niet steeds goed gegaan. Bijvoorbeeld als het gaat om het martelaarschap, een kernbegrip in dit boek en de ruggengraat van zijn betoog. De gevolgde lijn is: martelaarschap is ontstaan in het monotheïsme, in het jodendom van de tweede eeuw voor Christus (zie Daniël en de boeken van de Makkabeeën). Het begint passief, de martelaar ondergaat het lijden geduldig, maar intussen wordt de woede toch wel opgespaard (Sloterdijk!) en op een gegeven moment slaat de boosheid om in een actieve strijd waarin de vijanden van God (en van de underdogs!) het onderspit moeten delven. In de huidige islam heeft dat zijn duidelijkste vorm gevonden.

Daar gaat het fout in dit boek. Achterhuis bouwt een psychologisch-filosofische constructie die historisch en literair niet hard gemaakt kan worden. Het boek Daniël wijst de actieve strijd tegen de vijanden af (zie Daniël 11:34). Dit boek is veeleer ontstaan in de kringen van de vromen die de gewapende strijd niet als de oplossing zagen, maar, goed apocalyptisch, alle hulp van Boven verwachtten. Achterhuis onderscheidt verder niet tussen 1 Makkabeeën – waarin een harde machtspolitiek door de Makkabeeën wordt uitgevochten – en 2 Makkabeeën – waarin het martelaarschap centraal staat en waarin juist daarom de gewapende strijd wordt gerelativeerd. Onder het kopje “Martelaren voor de waarheid van de eigen religie” (p. 118) wordt het martelaarschap van 2 Makkabeeën in 1 Makkabeeën ingelezen als de auteur Eleazar (1 Makk. 6) “de eerste historische zelfmoordterrorist” noemt (p.119). Maar waar harde strijd geleverd wordt, ontbreekt een martelaarstheologie (1 Makkabeeën) en waar deze theologie wordt uitgewerkt is de toon duidelijk minder krijgshaftig (2 Makkabeeën). Dat pleit niet voor Achterhuis’ analyse.

De overgang van passief naar actief martelaarschap ziet Achterhuis ook in het boek Daniël als koning Nebukadnessar dreigt iedereen te doden die de God van Daniël niet aanbidt. Te snel maakt hij deze Babylonische koning tot huistheoloog van het jodendom. Deze dreiging moet op rekening van “Babylonië” (lees: het Seleucidische rijk) blijven staan. Israël is niet missionair ingesteld en overreedt niet met dwang en niet met drang; het zijn volgens 1 en 2 Makkabeeën en Daniël juist de Seleuciden die een uniforme religiepolitiek doorvoeren.

Sterven voor een waanidee?

Ook het Nieuwe Testament geeft geen enkel houvast voor Achterhuis’ omslag van passief naar actief martelaarschap. De twee grote martelaarsverhalen zijn hier die van Jezus en van Stefanus en in beide verhalen bidt het slachtoffer voor de beulen! Zelfs het boek Openbaring, hoe gewelddadig ook, roept nergens op om het zwaard van de wraak in eigen hand te nemen, maar legt het bewust bij God neer. We vinden daar niet “de diepe wens om wraak te nemen” (p.122). Te Zijner tijd zal God recht doen en daarom hoeven de gelovigen zichzelf niet te wreken. Ik ken het werk van Sloterdijk slecht en zijn theorie van de woedebank helemaal niet, maar het lijkt me een serieuze vraag: kan juist het vertrouwen op het rechtzettend geweld van God niet helpen om de wraak uit handen te geven? Dan zou er juist, om in het beeld te blijven, een ferme overschrijving op Gods rekening plaatsvinden.

Ik vrees dat Achterhuis de kern van het Joodse en christelijke martelaarschap niet begrepen heeft. Hij formuleert het met een boektitel van Costica Bradatan zo: Sterven voor een idee, en wel een waanidee. Wat gebeurt hier? De gelovige stelt dat hij of zij bereid is voor een levende werkelijkheid, voor een ultieme realiteit te sterven. Niet geluk, niet gezondheid, zelfs niet het leven is het hoogste en het laatste, maar God, zijn waarheid, zijn heiligheid. Maar de verlichte filosoof zegt tegen de gelovige: “Dit slaat nergens op, u leeft in een waan”. Ik had van Achterhuis, die feeling heeft voor de diepte van religieuze motieven, verwacht dat hij hier dieper zou peilen en de gelovige langer zou bevragen op haar of zijn diepste motieven.

Geweld bij Jezus?

Over Achterhuis’ overname van de theorie van Paul Verhoeven zou ik graag ingegaan zijn als mij meer woorden waren gegund. Alleen nog dit. Op grond van een uiterst smalle tekstuele basis (hoofdzakelijk Lucas 22:36 waar Jezus iets zegt over een zwaard) bouwt Verhoeven een hele theorie over Jezus die in de laatste fase van zijn leven zelotische neigingen zou hebben gekregen. Flinterdun allemaal! Het deed me even denken aan de theorie waarin ‘bewezen’ wordt dat Paulus een spion voor de Romeinen zou zijn geweest. Daarvan vinden we wel niets in de teksten terug, maar dat bewijst juist hoe grondig deze spion te werk is gegaan in het uitwissen van zijn sporen.

Ondanks mijn kritiek blijf ik het zeggen: dit is een mooi boek waarvan ik veel geleerd heb. Bovendien van een auteur die het lef heeft om regelmatig zijn mening te herzien. Wie weet.

Sam Janse is Bijbelwetenschapper