Mag je concessies doen op principiële punten als dat, gegeven de omstandigheden, noodzakelijk lijkt? Patrick Overeem kijkt naar de manier waarop christelijke politieke partijen de laatste decennia hebben ‘onderhandeld’ over de zondagsrust.
In 1995, in de hoogtijdagen van Paars-I, wilde minister Wijers van Economische Zaken winkels toestaan om alle zondagen van het jaar open te zijn. Op dat moment waren maximaal acht koopzondagen per jaar toegestaan. Coalitiepartij PvdA diende, ter bescherming van het winkelpersoneel, een amendement in om het maximum te stellen op twaalf. Kamerleden van de christelijke politieke partijen (CDA, GPV, RPF en SGP) stonden voor de moeilijke vraag of ze dit amendement moesten steunen of niet: wilden zij instemmen met een uitbreiding van het aantal koopzondagen van acht naar twaalf om daarmee volledige vrijgave te voorkomen? Zulke situaties doen zich vaak voor, niet alleen in de politiek, maar ook in gezinnen, kerken, scholen en elders in de samenleving. Telkens is de vraag: mag een christen concessies doen op principiële punten als dat, gegeven de omstandigheden, noodzakelijk lijkt? Dit is de vraag die centraal staat in de ethiek van het compromis. Mogen we compromissen sluiten en zo ja, hoe moeten we dat dan doen?
Aanvaardbaarheid van het compromis
Zoals bij zoveel ethische begrippen bestaan er dunnere en dikkere opvattingen van het begrip ‘compromis’. Sommige auteurs houden het bij een kale definitie, die aansluit bij het algemene spraakgebruik en breed toepasbaar is; anderen omkleden hun compromisbegrip met verbijzonderingen waardoor de betekenis specifieker wordt. (Veel christelijke ethici hebben hier een handje van.) Voor ons volstaat nu de definitie van Van Dale, die een compromis opvat als een overeenkomst waarbij alle partijen iets toegeven.
Compromissen worden nogal verschillend gewaardeerd. Bij het grote publiek staan ze in een kwade reuk. Veel mensen zien compromissen als een uiting van morele slapte, als verraad aan je principes, als ‘compromitterend’. Onder ethici, politicologen en dergelijke is de waardering meestal positiever, maar niet eenduidig. Ook al is er eigenlijk niemand die compromissen volledig afwijst, er is toch wel veel meningsverschil over hun wenselijkheid (Pennock & Chapman 1979; Benjamin 1999). Het meest positief zijn degenen die wijzen op de gevolgen die compromissen kunnen hebben. Voor aanhangers van het consequentialisme zijn compromissen een geschikte manier om ‘het grootste geluk van het grootste aantal mensen’ te bevorderen. Maar niet alle compromissen zijn aanvaardbaar; sommige zijn onwenselijk of ronduit slecht. Vooral aanhangers van de plichtsethiek (deontologie) zijn kritisch. Zij staan meestal wel bepaalde compromissen toe, maar proberen er tegelijk ook grenzen aan te stellen. Zij benoemen bijvoorbeeld een categorie van ‘rotte’ compromissen die absoluut nooit gesloten mogen worden (Margalit 2010). Zulke begrenzingen zijn echter zelden waterdicht; er zijn altijd wel uitzonderingen op de strenge regels te bedenken. Dit is tevens een probleem voor de christelijke ethiek, want daarin wordt ook vaak geprobeerd het compromis te begrenzen.
Christelijke ethiek
De bekendste bespreking van het compromis in christelijk Nederland is ongetwijfeld die van de gereformeerd-vrijgemaakte emeritus hoogleraar Douma. In zijn bekende boekje Verantwoord Handelen definieert hij het compromis als “de noodzakelijke aanvaarding van minder dan iemand op grond van Gods gebod mag en moet nastreven” (Douma 1997: 139; vgl. 1999: 302-304). In deze definitie valt op dat de wet van God centraal staat. Dit is typerend voor veel christelijke, vooral gereformeerde ethiek. Het laat zien dat veel christenethici, net als Kant, eigenlijk deontologen zijn: zij volgen een plichtsethiek, zij het dat de plichten ons, anders dan bij Kant, van buitenaf door God zijn opgelegd. Tot het doen van die plichten zijn we vaak niet in staat. Gewoonlijk komt dit door onze eigen zondige aard, maar dat is in compromissituaties niet de reden. Daarin willen we, zo stelt Douma, zelf wel doen wat God eist, maar kunnen we dat niet doordat anderen iets anders willen.
De opvattingen van de christelijk-gereformeerde ethicus Velema komen grotendeels overeen met die van Douma. Ook bij hem is de essentie van het compromis dat aan Gods gebod tekort wordt gedaan (Velema 1968, 1990). Wel is Velema nog een stukje strenger in zijn begripsbepaling. Van een compromis is volgens hem alleen sprake in zeer bijzondere situaties en er moet echt sprake zijn van een doelbewuste overtreding van Gods gebod. Hieruit volgt dat een compromis volgens Velema altijd zondig is en schuldig stelt; volgens Douma is dat niet zo. Het spreken over een ‘gerechtvaardigd’ compromis wijst Velema dan ook af. Sterker dan Douma benadrukt hij dat een compromis verkeerd is en blijft.
Voor beide ethici geldt, dat je compromissen het liefst niet sluit. Maar wanneer mag het dan wel? Uit het werk van Douma en Velema valt een lijst te destilleren van vijf kenmerken en vijf grenzen van het aanvaardbare compromis. (Het verschil tussen kenmerken en grenzen is niet scherp, maar lijkt erop neer te komen, dat bij het ontbreken van een kenmerk er eigenlijk van een compromis helemaal geen sprake is, terwijl de grenzen aangeven aan welke voorwaarden een compromis moet voldoen om ‘aanvaardbaar’ te zijn.)
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.