In Nederland heersen gevoelens van malaise en onbehagen. Hoewel mensen persoonlijk best tevreden zijn, hebben zij het idee dat de samenleving als geheel erop achteruit gaat. Dit uit zich in obsessies met onveiligheid. Hoe moeten we dit duiden vanuit christelijk-sociaal perspectief? Kunnen we alternatieven bieden? Vanuit de trias ‘geloof, hoop en liefde’ reikt Ronald van Steden een interpretatiekader aan, met waardering voor de kansen en vitaliteit die het maatschappelijk middenveld biedt.
Een spook waart door Nederland – het spook van maatschappelijk onbehagen. ‘Met mij gaat het goed, met ons slecht’, zo vatte het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) deze negatieve stemming ooit puntig samen. Economische crisis, onvrede over het functioneren van de politiek, de aanwas van migranten uit andere culturen, niet bij te benen technologische veranderingen, baanonzekerheid, noem maar op. Openlijk chagrijn over hoe de samenleving ervoor staat en onzekerheid over waar het heen moet, zijn het resultaat. Vooral lager opgeleide bevolkingsgroepen, mensen met lagere inkomens, bewoners van rurale provincies (met name Overijssel en Limburg) en lezers van ‘de krant van wakker Nederland’ maken zich flinke zorgen. Zij zouden zich aan de verkeerde kant van een zich verdiepende maatschappelijke kloof bevinden.
Als gevolg hiervan, waarschuwt het SCP, wordt de grootste toekomstige sociale kwestie gevormd door het onderscheid tussen cans en cannots – zeg maar mensen die over de kennis en vaardigheden beschikken om in een kosmopolitische wereld succesvol hun weg te vinden, en mensen die niet mee kunnen komen. Dit is een verdieping van het weleens eerder gemaakte onderscheid tussen haves en havenots. Wie tot de categorie der cannots behoort, heeft bijna geen stijgingspotentieel meer op de maatschappelijke ladder. Hiermee wordt succes steeds meer een eigen verdienste. Mensen die worstelen met de veeleisende en dynamische netwerksamenleving en verzuipen hebben domweg pech. Solidariteit tussen uiteenlopende bevolkingsgroepen is in dit toekomstbeeld niet langer vanzelfsprekend.
Will Tiemeijer, onderzoeker bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, haastte zich in een reactie op het geschetste doemscenario te zeggen dat overdrijven een vak is. Hoewel er bijvoorbeeld qua inkomen en gezondheid duidelijke verschillen bestaan tussen hoger- en lager opgeleiden, is het niet zo dat een van de twee groepen zich geheel met dit onderscheid identificeert. Lager opgeleiden hebben bijvoorbeeld nog geen politieke partij opgericht om de eigen belangen te verdedigen. Van ondoordringbare scheidslijnen is dus geen sprake. Integendeel, tot op heden behoort Nederland tot het internationaal gezien selectieve gezelschap van high-trust societies: de meeste mensen vinden onderling dat ‘ze te vertrouwen zijn’, het vertrouwen in de democratische rechtsstaat scoort eveneens hoog en ons land is internationaal kampioen vrijwilligerswerk. Groepen burgers staan niet geheel met de ruggen naar elkaar toe.
Daarom is volgens Tiemeijer het probleem eerder dat politici, journalisten, columnisten en burgers elkaar een ‘kloof’ en een ‘crisis’ aanpraten. Dat gesomber over de sociale staat van Nederland kan op termijn tot een selffulfilling prophecy worden. Mensen worden wantrouwender, gaan zich steeds onbehaaglijker voelen en zonderen zich af, wat de situatie alleen maar erger maakt. Daarover gaat het eerste deel van dit essay. Vervolgens is de vraag wat vanuit christelijk-sociaal denken het antwoord is op de geconstateerde malaise. Welke taal uit de oude christelijk-sociale traditie kunnen we zetten tegenover maatschappelijk onbehagen en de onverzoenlijke toon van sociale uitsluiting? Bovendien: in wat voor soort praktijken uit die (rijke) taal zich concreet? Vanuit het idee dat vertrouwen inderdaad de sleutel vormt, worden in deel twee van dit essay voorzichtig antwoorden geformuleerd.
Obsessie met onveiligheid
Het is lastig om stevig grip te krijgen op het geconstateerde chagrijn in Nederland. Maatschappelijk onbehagen ligt niet zomaar op straat. Er bevinden zich wel aanknopingspunten bij de huidige obsessie met onveiligheid. Opmerkelijk genoeg gaat het met het gevoel van veiligheid an sich niet zo slecht. Het aantal Nederlanders dat zich ‘weleens’ onveilig voelt in hun buurt, is volgens droge statistieken al ongeveer dertig jaar min of meer stabiel4 en lijkt de laatste jaren zelfs iets te dalen. Het gaat om ongeveer twintig procent van de bevolking, waarbij minder dan vijf procent zich ‘vaak’ onveilig zegt te voelen. Objectief gezien behoort Nederland wereldwijd tot de landen met relatief weinig criminaliteitsproblemen, al is elk slachtoffer er een te veel en moeten we niet luchtig doen over onzichtbare en ondermijnende vormen van georganiseerde misdaad. Tegelijk hebben objectieve (feitelijke) en subjectieve (beleefde) veiligheid soms weinig met elkaar gemeen. Mensen kunnen zich unheimisch voelen in een buurt zonder veel overlast en criminaliteit – en vice versa. Wat onveiligheid is, blijkt nogal persoonlijk.
Precies om deze reden kan maatschappelijk onbehagen gemakkelijk op het thema (on)veiligheid worden geprojecteerd. Het diffuse begrip appelleert immers aan allerlei, door (sociale) media gevoede, kriebels in de onderbuik. Denk bijvoorbeeld aan ‘hufters’ in het verkeer, oplopende sociale spanningen over migranten, een algeheel ‘gevoel van dreiging’ en worstelingen met persoonlijke kwetsbaarheid. Van direct slachtofferschap is geen sprake; eerder komt de wereld onbestemd op mensen over. Zij ervaren hulpeloosheid en pessimisme over uiteenlopende zaken die erop wijzen dat het met de samenleving de ‘verkeerde kant’ opgaat: afnemende gemeenschapszin, gebrek aan vooruitgang of verlies van baanvastheid. Het aantal pessimistische burgers zou schommelen rond de 65 procent, waarbij een kleine groep van maximaal acht procent echt boos en emotioneel is. Niettemin heeft de appellerende werking van onbehagen en onveiligheid een samensmedende functie. Om te beginnen gebeurt dat in normatief-moreel opzicht. Mensen houden er uiteenlopende leefstijlen, normen en waarden op na, maar zijn het over één ding roerend eens: niemand wil worden geconfronteerd met ‘het kwaad’ in welke vorm dan ook.
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.