Op 8 september jongstleden overleed de gereformeerde theoloog Harry Kuitert. Hij stelde zijn leven in dienst van de stelling dat al het spreken over boven van beneden komt. Daarmee veroorzaakte hij veel opschudding binnen zijn eigen kerken. De hervormden waren niet onder de indruk. Zij hadden al wat langer ervaring in het bestrijden van de religiekritiek van Feuerbach en Marx. Met name Karl Barth had er een antwoord op gevonden. Volgens Barth doet de openbaring zich door het menselijke aspect weliswaar voor als religie, maar in werkelijkheid is de openbaring religiekritiek. Religie is alleen vanuit de openbaring te begrijpen en niet andersom. Deze sfeer blijkt ook uit een artikel dat de hervormde prof. dr. Karel Deurloo in maart 1975 schreef in Opstand. Dat artikel nemen we met zijn toestemming graag integraal over. De Duitse citaten zijn vertaald.
Als het me niet gevraagd was, had ik het niet gedaan: dit stukje schrijven naar aanleiding van Kuiterts boekje Zonder geloof vaart niemand wel. Als het verzoek uit een andere hoek was gekomen evenmin. Maar Opstand wordt toch niet gelezen door Kuitertjagers. Een neveneffekt van die godvergeten leertuchtdreiging is, dat je niet met goed fatsoen tegen de slachtoffers ervan kunt argumenteren. Je mòet wel solidair zijn met Kuitert. Persoonlijk heb ik bovendien aan de studentenpredikant Kuitert het een en ander te danken.
En wat het boekje betreft: er staan een heleboel aardige en behartenswaardige opmerkingen in. Het werkt ook heel leuk als ‘vrijzinnige’ knuppel in het ‘orthodoxe’ kippenhok. Dit soort theologie is niet nieuw, maar velen in de ‘gereformeerde gezindte’ hadden er nog nooit van gehoord. Onder hen zijn er weer velen die in een bepaald soort orthodoxie naar adem happen of er al in gestikt zijn. Vooral voor hen is dit boekje een verademing, heb ik gemerkt. Het leent zich er dan ook erg goed voor om het met een kring te bestuderen. Ik vrees alleen dat het een zeer voorlopig religieus soelaas is, wat ze hier vinden. De overgang van ‘Hochorthodoxie’ naar ‘Neuprotestantismus’ kan vloeiend verlopen, zo leert de theologiegeschiedenis. Maar of we er ten slotte wèl bij varen?
Wat ik hieronder ga doen, zou als boekbespreking niet helemaal eerlijk en bovendien wat onaardig zijn. Maar ik houd niet zo erg van het schrijven van boekbesprekingen. De lezer is dus gewaarschuwd: er wordt wat gejongleerd met Kuitert enerzijds en Barth, Miskotte anderzijds, naar aanleiding van een bijbels verhaal. Wie weet zit er iets in van de jongleur uit Dario Fo’s Mistero Buffo: “Hela! Mensen! Hier! De speelman is gekomen! Jezus Christus wil dat ik jullie leer je tong te gebruiken als een mes, om die grote pestbuil van een heer te doorboren. Want de heer moet barsten en sterven. Hij moet versmoren in zijn eigen stank, samen met zijn wetten, zijn notarissen en zijn pastoors!” (vertaling Wannes Vandevelde, p.23) (Een – in dit verband – polyinterpretabel citaat)
De sluitrede (een dialoogje)
“Alle mensen zijn sterfelijk; Socrates is een mens; Socrates is sterfelijk.” Je stelt het algemeen inzichtelijke, de common sense. Je legt er tegenaan het speciale geval en je trekt je conclusie.
Godsdienst (religiositeit, ‘geloof’) is een algemene en blijvende behoefte; het christendom is een godsdienst; “alleen voor zover het christendom een godsdienst is, heeft het toekomst” (Kuitert p.8).
Ja, maar de openbaring dan? roept de christen. Dat is een woordje “uit de taalschat van de godsdiensten”. Het reikt daarboven niet uit. Gods openbaring kennen we alleen “verpakt in godsdienst en godsdiensten”. Barth: “We zouden de openbaring als zodanig moeten ontkennen, wanneer we zouden willen bestrijden, dat nu juist ook dat: christendom is, dat ze ook dit menselijk gezicht heeft en met deze eigenschap met andere menselijke gezichten in een rij staat, dat ze van hier uit gezien weliswaar een eigen aard heeft maar niet uniek is” (KD I,2, p.306). Precies, van deze hoek bezien kun je dus alleen van “het eigene van het christendom” spreken! (Kuitert p.31 vv.).
De vraag is nu maar of je (als theoloog in de gemeente tenminste) de religie van de openbaring uit, of de openbaring van de religie uit moet verstaan. Kuitert doet kennelijk het laatste, mèt het moderne protestantisme “zoals het, uit de wortels van de zestiende en zeventiende eeuw opkomend, in de achttiende tot de twintigste eeuw getoond heeft”. Godsdienst
Wat is en doet godsdienst? “Een antwoord op de vraag hoe dat nu zit met dat geheel dat hij (de mens) niet kan overzien.” “In zijn godsdienst gokt de mens, om het wat vreemd te zeggen, dat zijn handelen, het bouwen en bewaren van zijn leefwereld, zin heeft en niet een zinloze vermoeienis is. Hij gokt een bepaald antwoord op de vraag naar een geheel bij elkaar” (Kuitert p.23). Barth vindt dat helemaal niet zo vreemd gezegd: Hij (de mens) heeft voor de overtuiging, zijn eigen helper te worden en te zijn een “hoger wezen” nodig – precies zo een, dat hem in deze overtuiging bevestigt en sterkt, een god, die hem helpt, zogenaamd zichzelf te helpen (KD IV, p.512). Je hebt gelijk, Kuitert, als je zegt dat “godsdienst niets buitenissigs … maar meestal half ingevouwen, half expliciet in een mensenleven aanwezig is” (p.17,18). Ja, ja, antwoordt Kuitert, ik snap het al, volgens jou, Barth, staat het met het christelijk geloof anders. “Dat leeft niet van verzinsels maar van openbaring” (p.26).
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.