Wil de echte Kierkegaard opstaan?

Werken van en over Søren Kierkegaard blijven de aandacht trekken. Maar welke interpretatie doet het meest recht aan de Deense denker? Soms heeft Klaas van der Zwaag het gevoel in een andere wereld te binnen te treden als hij de werken van Kierkegaard zélf leest.

 Andries Visser geldt als een van de grootste kenners van Kierkegaard in Nederland. Hij heeft zich verdienstelijk gemaakt met het vertalen van tal van diens werken. Ook over de denker zelf schreef hij studies, zoals recent zijn boek Drijfveren. Het gaat daarin om angst, liefde, vertwijfeling en geloof, de centrale gemoedsbewegingen die de kern van het leven raken. Visser trof in Kierkegaard een werkelijk holistische mensvisie aan, waar alle ruimte is voor psychologie en waarin de verschillende levensgebieden niet tegen elkaar uitgespeeld worden.

Kierkegaard was volgens Visser zijn tijd ver vooruit met zijn baanbrekende werk Het begrip angst, de eerste monografie over angst, geschreven in een tijd waarin psychologie nog deel uitmaakte van de filosofie. Het is de grootheid van de mens dat hij angst kan hebben, zo vindt Kierkegaard. Hoe dieper de angst, hoe groter de mens. Het duidelijkst komt de angst aan het licht als zij in aanraking komt met de vrijheid. De confrontatie met de vrijheid moet je niet uit de weg gaan, stelt Kierkegaard. Ieder mens is “geest”, een “verhouding die zich tot zichzelf verhoudt”, zo schrijft hij in De ziekte tot de dood. Het is een vorm van vertwijfeling als een mens zich niet bewust is al “geest” bepaald te zijn. Vertwijfeling is een wanverhouding in het binnenste van je wezen, zo definieert Visser. Ze kan zo diep liggen dat de persoon er geen weet van heeft. De pseudoniem Anti-Climacus noemt het zelfs een oneindig voorrecht dat je kunt vertwijfelen. Maar je moet wel door de vertwijfeling heen, zodat de vertwijfeling je redding wordt.

De angst wordt overwonnen door geloof en vertrouwen, voor Kierkegaard het tegenovergestelde van zonde, aldus Visser. Geloof en liefde blijken sterke menselijke vermogens te zijn die de angst hanteerbaar kunnen maken. Verborgen in het innerlijk van ieder mens woont de liefde, en Kierkegaard is ervan overtuigd dat dit iets met God te maken heeft, zo stelt Visser. Bij “geloven” denkt Visser primair aan iets heel menselijks. Kierkegaard definieert geloof volgens Visser niet als het ‘voor waar houden’ van een aantal geloofsuitspraken, maar het gaat om de (innerlijke) beweging die je kunt benoemen met het woord vertrouwen. Geloof hoort thuis in de sfeer van het existentiële, het is de binnenkant van het leven, dat wat je innerlijk drijft. Visser: “Wat je gelooft, waar je op vertrouwt, dat drijft je, dat ben je, dat doe je.”

Toch blijft het religieuze bij Visser wat onbestemd. “Niemand kan dicht bij God komen als hij niet dichter bij zichzelf komt.” Wat bedoelt hij daarmee? Zelfkennis als bron van Godskennis, zoals Calvijn dat ooit benoemde? Kierkegaard legt de nadruk op het kiezen van zichzelf, het ‘absolute’ kiezen, dat is het zelf in zijn ‘eeuwige geldigheid’. Maar wat betekent dat concreet? Heeft dat uiteindelijk niet te maken met de eeuwige bestemming van de mens en de persoonlijke verhouding tot Christus als de God-mens, zoals Kierkegaard het vanuit zijn luthers-piëtistisch komaf heeft meegekregen?

Offerverhaal

In zijn boek Terreur van God, licht Van Harskamp het eigenlijke geheim van Kierkegaard toe aan de hand van het bekende offerverhaal van Abraham en Izaäk. De kern van het offerverhaal is volgens hem dat Abraham blijft vertrouwen op God die uiteindelijk alles goed zal maken. De mens wordt alleen uit geloof, sola fide, gerechtvaardigd, zo vat Van Harskamp Kierkegaards standpunt samen. Maar wat moet je dan met de opmerking van Van Harskamp dat geloven “kortgezegd” neerkomt op “een overwinning van de doodsangst in het vertrouwen op de uiteindelijke goedheid van ‘het’ leven.” Het gaat er volgens Van Harskamp om dat mensen als het ware geroepen worden door het leven zelf, of door datgene wat gelovigen ‘God’ (zijn leven en God dan inwisselbaar?) noemen, om in universele zin ‘verantwoordelijk’ te leven.

Van Harskamp vindt de vraag hoe ik als schuldig mens, besmet met de zonde in Adam, gerechtvaardigd kan leven en sterven een “ouderwets” religieuze, zelfs een “typisch zwaar christelijke” vraag. Het is een vraag die wij volgens hem als “moderne” mensen niet hoeven en stellen. Sterker nog, volgens Van Harskamp kan die ‘ouderwetse’ vraag van schuld en vergeving vandaag eigenlijk niet meer, omdat die door en door fout en “anti-menselijk” zou zijn. Zij maakt de mens afhankelijk van God. Maar is dat niet de essentie van Kierkegaards werk, al heeft hij een strenge lutherse predestinatieleer verworpen? Volgens Van Harskamp niet. Waarachtig geloven is bij Kierkegaard zoiets als “werkelijk leven in een hoogstpersoonlijk nu”, zo schrijft hij. “Geloven komt dan bij Kierkegaard dan ook neer op existentieel ontsnapt zijn aan negatieve en angstige gevoelens aangaande het verleden en de toekomst.” Kierkegaard weet volgens Van Harskamp, anders dan Kafka, dat de mens werkelijk schuldig is. Hij weet ook, opnieuw anders dan Kafka, dat de wezenlijk zondige en schuldige mens verlost kan worden. “En dat laatste weet Kafka – en wij ongelovigen in een godloze tijd – niet meer!”

Vertekening

Ik kan dit niet anders zien dan als een vertekening van de intentie van Kierkegaard. Van Harskamp meent zelfs dat de kern van het offerverhaal atheïstisch geïnterpreteerd kan worden, namelijk hoe je “waarachtig mens” kunt worden. Kierkegaard was niet zozeer als theoloog geïnteresseerd in de inhoud van het christelijk geloof, maar eerder als filosoof geïnteresseerd in de persoonlijk-subjectieve daad die geloven is.

Van Harskamp ziet God niet als een bovenaards wezen, maar als een symbolische uitdrukking van het geheim dat de mens voor zichzelf moet worden. God is de onkenbare grond en het onkenbare doel van het menselijk bestaan. Het gaat erom of ik werkelijk en waarachtig mens ben die zich verantwoordelijk weet voor de ander. We schieten daarin tekort maar mogen toch leven uit de genade van het leven zelf, beseffend dat we “feitelijk ons leven niet van onszelf maar van ieders eigen Ander uit genade ontvangen hebben”. Nee, het verhaal is geen legitimatie van zelfmoordterrorisme in naam van God, geen rechtvaardiging van geweld. Abrahams bereidheid tot het geven van de dood van zijn zoon sloeg om in de hernieuwde mogelijkheid tot leven. De les voor vandaag: we zijn niet in staat een ethisch goed leven te leiden op grond van de onverdiende genade van dat leven zelf.

Gewantrouwd

Geert Jan Blanken stelt dat het bijzonder gesteld is met de (christelijk-)religieuze reputatie van Kierkegaard. Hij wordt nog steeds gemeden in sommige overzichten van de filosofiegeschiedenis omdat hij te veel zou uitgaan van religieuze vooronderstellingen. Maar hij wordt ook gewantrouwd in christelijke kring, vanwege zijn eindeloze spelen met tegenstellingen en zijn aarzeling om zichzelf ronduit “christen” te noemen. Kern van zijn opvattingen is dat napraten tot onechtheid leidt en dat het meest wezenlijke te maken heeft met het innerlijk. Iemand die echt op zoek gaat naar zichzelf, komt op het spoor van het Goede. En daarmee komt hij niet direct tot een ethisch inzicht, maar beleeft hij een confrontatie met God. Kierkegaard komt tot de ontdekking dat de luthers-christelijke cultuur zich wel erg gemakkelijk van het begrip ‘genade’ bedient. Hij ziet daarin goedkope genade. Luther was een noodzakelijke correctie op de toenmalige kerk, maar de kerk heeft daarvan misbruik gemaakt, met een beroep op Luther.

Blanken geeft een selectie van ruim negentig gedeelten uit Kierkegaards religieuze toespraken. De kortste samenvatting van Kierkegaards spiritualiteit is volgens Blanken het durven leven vanuit het vertrouwen dat het leven een geschenk is, vanuit onvoorwaardelijke liefde aangeboden. Tegelijkertijd moet de mens tot “niets” worden en voldoen aan de eis en maatstaf van God. En dat klinkt niet prettig voor moderne oren, zo erkent Blanken. Het zelf-worden is een geestelijke, een spirituele weg. “De mens is voor Kierkegaard een religieus wezen. Wat iemand daar zelf ook over zegt, God is altijd onderdeel van het verhaal.” De mens moet verantwoordelijkheid voor zichzelf nemen en het stuur uit handen geven. We weten echt wel van het goede, maar we willen er niet aan. We zijn er zelfs bang voor.

Het is te kort door de bocht als Blanken zegt dat voor Kierkegaard het voortbestaan na de dood geen groot thema is. In zijn recent vertaald Afsluitend onwetenschappelijk naschrift stelt Kierkegaard zelfs onomwonden dat het hoogste doel van het leven van de mens de eeuwige zaligheid is (zie mijn bespreking in Soφie 2021, nummer 6). Wel klopt het dat de mens zo moet leven dat de eeuwigheid nu al zijn doen en laten bepaalt. Maar dat is duidelijk meer dan Blanken zegt: “Omarm het leven als geschenk, in al z’n onberekenbare vormen, met ook nog eens een onberekenbaar einde.” De boodschap van bijvoorbeeld Oefening in christendom is meer dan het leven als geschenk omarmen, “om zo iets als genade te accepteren” (Blanken). Het gaat uiteindelijk bij Kierkegaard om de sprong in het geloof, de gelukkige ontmoeting met Christus als Verzoener en Voorbeeld, waarvoor Kierkegaard de term “gelijktijdigheid” gebruikt.

Piëtistische drijfveer

Als ik de religieuze en christelijke redevoeringen van Kierkegaard lees – waarvan recent weer twee nieuwe deeltjes zijn vertaald – herken ik duidelijk de piëtistische drijfveer van de Deense denker. In de bundel Geduld doet leven lezen we van het grote gevaar om je ziel te verliezen. “Want dat verlies zou steeds bij hem blijven in tijd en eeuwigheid, in zijn verlorenheid. Maar een dergelijke verlorenheid, die is echt verschrikkelijk.” De befaamde Kierkegaard-kenner Emanuel Hirsch tekent bij zijn Duitse vertaling van deze passage aan dat Kierkegaard hier een woord gebruikt dat eeuwige verdoemenis bedoelt. In de woorden van Kierkegaard: “Verliest hij echter zijn ziel, dan is deze voor alle tijden verloren en voor de eeuwigheid.” Wie het eeuwige verliest, verliest God en zichzelf.

Kierkegaard voert in deze redevoeringen een pleidooi voor het zoeken naar de eeuwige zaligheid, die in zijn tijd al een los en loos woord is geworden, alleen bewaard als een “curiositeit”. “En terwijl men in vroeger tijd de hemelse zaligheid van God ontving uit genade, zo lijkt de zaligheid van de hemel nu vaak net zoiets te zijn geworden als een oude en vervallen grijsaard, die in het huis van de machtige zijn leven rekt met een karig stukje genadebrood.” De verwachting van een eeuwige zaligheid moet een mens helpen “zichzelf te verstaan in de tijdelijkheid.” Die zaligheid is een “maatstaf die altijd van kracht is en die op zich van kracht is. Door dat doel en door die maatstaf zal hij zichzelf in de tijdelijkheid altijd verstaan.” “De zaligheid van de hemel is en blijft toch de beslissing, die alles beslist.” Vandaar het belang van het existentieel besluit, want daarbij poneert de mens zijn “eeuwige geldigheid”, wordt zijn leven “doorzichtig” voor hem.

De twee deeltjes zijn meesterlijke beschrijvingen van de menselijke existentie met veel psychologische inzichten. Maar uiteindelijk gaat het wel om de religieuze levenssfeer, om God. Kierkegaard gebruikt zelfs termen uit de Duitse mystiek, “zelfvernietiging”, “tot niets worden.” “En dat is de strijd: het tot niets worden van een mens, en dat hij tot niets wordt is zijn waarheid. Hij zal er niet aan ontkomen dat te erkennen.” “In die zin is een mens groot en het meest verheven, wanneer hij bij God past door zelf tot helemaal niets wordt.” God kennen is daarom het beslissende. “God nodig hebben is voor een mens de hoogste volmaaktheid.” Dat betekent evenwel ook een positieve houding die het leven als verzoende werkelijkheid omarmt. “Wie zich van het tijdelijke afwendt naar het eeuwige en zich bekommert om zijn zaligheid, is verzoend met zichzelf en verzoend met alle mensen.” Je moet alles verliezen om alles te winnen, schrijft hij. Dat is mijns inziens ook de diepe betekenis van het offerverhaal van Abraham, zoals Kierkegaard die interpreteert: Abraham gaf alles op en kreeg, door “de beweging van het geloof”, de gehele werkelijkheid weer als een verzoende werkelijkheid terug.

De interpretatie van Kierkegaards werk blijft een gevoelige zaak. De Deense denker geeft zoveel inzicht in de menselijke existentie dat ook atheïstische filosofen zich door hem hebben laten inspireren. De existentie is de plaats waar de mens zich oefent in een authentiek leven in vrijheid en verantwoordelijkheid. Dat is een inspiratiebron voor allen die op zoek zijn naar het goede leven. Maar uiteindelijk is Kierkegaard wel een christelijk denker die de existentie beziet vanuit het perspectief van God. In een persoonlijke en innerlijke relatie tot God komt de mens tot zijn eigenlijke bestemming. Dat blijft de kern van Kierkegaars schrijverschap, hoe breed zijn denken ook is uitgewaaierd en hoezeer hij mensen van uiteenlopende richtingen ook heeft geïnspireerd.

 

Naar aanleiding van

Andries Visser, Drijfveren. Kierkegaard over angst, liefde, vertwijfeling, geloof, Damon 2021; 246 blz., € 19,90.

Anton van Harskamp, Terreur van God. Een verhandeling over het offer van Abraham en het godsgeloof; Eburon 2021; 263 blz., € 28.

Geert Jan Blanken, Kierkegaard in gewone taal. Toespraken over geloof, liefde, bezorgdheid, lijden, huwelijk en sterven, KokBoekencentrum 2020; 240 blz.; € 20.

Søren Kierkegaard, Geduld doet leven (Kierkegaard toespraken 3), Buijten & Schipperheijn 2021; 160 blz., € 17,90.

Søren Kierkegaard, De lafheid te lijf (Kierkegaard toespraken 4), Buijten & Schipperheijn 2021; 160 blz.; € 17,90.