Waarschuwing tegen onkritisch vertrouwen op wetenschap

Is de evolutietheorie met het christelijk geloof te combineren? Volgens Gijsbert van den Brink wel, Mart-Jan Paul heeft echter grote bezwaren en ziet zelfs het gezag van de Bijbel op het spel staan. Hij waarschuwt vooral tegen een onkritisch vertrouwen op de wetenschap.

Er is de laatste weken wat af geschreven en af gediscussieerd over het thema schepping en evolutie, sinds Gijsbert van den Brink de knuppel in het hoenderhok gooide met zijn boek En de aarde bracht voort. Van den Brink vindt dat je de evolutietheorie kunt accepteren zonder het (orthodox) christelijk geloof te verwerpen. Voor Paul staat de evolutie echter op gespannen voet met de kernwaarheden van de Bijbel. Hij vreest het hellend vlak, omdat er meer traditionele geloofsovertuigingen zullen sneuvelen. Recent uitte Willem Ouweneel ook dergelijke zorg.

Klassiek scheppingsgeloof

Paul wil opkomen voor wat hij noemt het klassiek scheppingsgeloof zoals dat in de loop van de kerkgeschiedenis is verwoord. Dat betekent dat hij wil vasthouden aan de overtuiging dat de wereld is geschapen in zes dagen, al hoeven die niet exact 24 uur geduurd te hebben. Maar wel hecht hij aan een ‘jonge’ aarde. Hij wil de Bijbel, met name Genesis, letterlijk lezen, zonder te willen zeggen dat de Bijbel een wetenschappelijk en historisch handboek is. Maar Genesis 1-11 biedt volgens hem een historisch overzicht van de ‘oergeschiedenis’. Wie dat niet leert, moet beseffen dat hij afstand neemt van de kerk der eeuwen. De Bijbel biedt wel allerlei uitspraken die de verschillende wetenschapsgebieden raken.

Paul heeft vooral moeite met de gedachte dat Adam en Eva niet het eerste mensenpaar zouden zijn, maar dat er een gemeenschappelijke afstamming is. Bij de langzame evolutie van de mens is te vragen wat de morele en geestelijke staat was van de voormenselijke hominiden. Wanneer de mens pas in de allerlaatste slotfase ten tonele verschijnt, wat is dan de taak van de mens ten opzichte van de schepping, als hij immers zo laat als beheerder daarvan wordt aangesteld? Ook heeft Paul er moeite mee dat een zondeval geen plaats heeft in het evolutionisme, maar dat lijden en dood altijd een plaats hebben gekregen. Hoe verhouden de wreedheid en willekeur van de evolutie zich dan met Gods goedheid en een goede schepping?

Deze opvattingen strijden volgens Paul met de basisgegevens in Genesis en zetten ook de unieke verlossing door de tweede Mens, Jezus Christus, op losse schroeven. Het verlossingswerk van Christus hangt immers nauw samen met de overtreding van Adam tijdens de zondeval. Jezus’ goedheid en barmhartigheid staan in contrast met de wreedheid van het evolutieproces. Er zijn punten waarin ruimte is voor discussie, maar, zo concludeert hij aan het eind van zijn boek: “Wie de historiciteit van Adam en Eva en een historische zondeval opgeeft, gaat naar mijn overtuiging in tegen het uitgangspunt van Christus’ verlossingswerk.

Niet neutraal

Paul laat duidelijk zien dat de evolutie geen neutrale zaak is maar dat daarin waarden naar voren komen die in strijd zijn met de Bijbelse visie op de mens. Hij vraagt terecht aandacht voor de levensbeschouwelijke achtergronden van wetenschap. Terecht heeft Alvin Plantinga volgens hem gezegd dat het grootste conflict te situeren valt in de levensbeschouwelijke aspecten van de evolutietheorie. De evolutiewetenschap houdt geen rekening met God als verklarende factor van het ontstaan en het onderhouden van de wereld.

De mens blijft een toevalsproduct, niet wezenlijk maar gradueel onderscheiden van een dier. Het methodisch naturalisme legt alle nadruk op immanente factoren en natuurlijke verklaringen.

Paul zet dat uitvoerig uiteen aan de hand van de ontwikkelingsgang van Charles Darwin. De opkomst van het evolutiedenken is verweven met levensbeschouwelijke kaders die tegen de klassieke christelijke overtuiging ingaan. Bovendien was het optimistische vooruitgangsgeloof waarbinnen de evolutietheorie geformuleerd werd, typerend.

Paul heeft als bezwaar tegen het zogeheten theïstisch evolutionisme dat het zich beroept op de wetenschappelijke kennis in onze tijd, die verwerkt moet worden in ons geloof. In feite zijn er dan twee bronnen van openbaring: de Bijbel en de natuur. De theïstisch evolutionisten vinden dat de wetenschap zo overduidelijk is dat er een aanpassing van de klassieke uitleg van Genesis 1-3 moet komen. Paul heeft verder ook bezwaren tegen een specifieke visie op de accommodatie, namelijk dat God zich in het scheppingsverhaal aanpast aan het begrip van de mens, niet alleen met betrekking tot de vorm maar ook tot de inhoud van de openbaring. Daarmee zijn de helderheid en verstaanbaarheid van de Bijbel volgens hem in het geding. Een dergelijke accommodatie legitimeert de neiging om de teksten anders te interpreteren dan eeuwenlang het geval is geweest, aldus Paul.

Geen tweedeling

Hoe nu verder met deze discussie? Lopen we niet het gevaar dat het ene argument tegenover het andere argument staat en dat de ‘beminde gelovigen’ van Godfried Bomans in verwarring raken? We zijn als mondige gelovigen in staat om de feiten en argumenten tegen elkaar af te wegen, ook de ingewikkelde discussie over schepping en evolutie. Komt echter door dit alles de zogeheten sensus fidelium, de zin van de gelovigen, niet op het spel te staan? Daarmee bedoel ik dat elke gelovige in staat moet zijn de kern van de Bijbel te verstaan zonder afhankelijk te zijn van een bemiddelende instantie. Dat gebeurde in de middeleeuwen door de clerus, in de doperse traditie door de bijzondere verlichte gelovigen die de Geest hebben, en in onze tijd dreigt de wetenschap – en zelfs ook de theologie – die plaats in te nemen. We komen daarmee terecht bij de heilloze scheiding tussen elite en de gewone gelovigen, zoals we in de Gereformeerde Kerken in de vorige eeuw gehad hebben. Het gewone gemeentelid ‘moet maar geloven’ wat in de Bijbel staat, maar de wetenschapper (theoloog) wéét hoe het werkelijk in elkaar steekt.

Het is een gedachte die teruggaat tot de gnostiek waar de ‘ingewijden’ wisten hoe een tekst allegorisch uitgelegd moest worden. De simpele gelovige mocht het letterlijk opvatten, maar de filosoof of wijze wist het beter en was in staat om door te dringen tot de kern. Een krachtig argument van Paul is mijns inziens dat we als kerk van deze tijd het niet kunnen maken om te zeggen dat we de Bijbel nu anders moeten lezen dan de eeuwen daarvoor is gedaan. Daarmee verbreek je de continuïteit van de traditie van de kerk van alle eeuwen.

Niet eenvoudig

Ik wil bepaald niet zeggen dat de discussie eenvoudig is. Wie het boek van Van den Brink leest, is onder de indruk van zijn kennis van de actuele stand van zaken ten aanzien van geologie, biologie en evolutie. Die is er bij Paul ook, al behandelt hij meer de theologische aspecten. Hij waarschuwt mijns inziens terecht voor het al te grote geloof in de wetenschap. Hij is ook bescheiden in zijn eigen uiteenzettingen, die hij typeert met ‘overwegingen’. Starre standpunten en ongefundeerde uitspraken helpen volgens hem niemand verder.

Het laatste woord is dus over deze discussie niet gezegd en dat hoeft voor mij ook niet. Voor mij persoonlijk is het niet van belang of er een jonge dan wel oude aarde is, mits men accepteert dat God deze wereld uit het niets heeft geschapen. De creatio ex nihilo was een onopgeefbaar punt voor de kerkvaders in de vroege kerk tegenover het kosmisch dualisme van de Grieken. Dan komt natuurlijk wel weer de vraag op wat dit ‘niets’ is. Valt daaronder de chaos of de eeuwige vormloze materie? Hoe ‘niets’ is het niets? Over de eeuwigheid van de vormloze materie is nog wel te discussiëren, maar niet over het feit dat God deze wereld bewust door een almachtige daad heeft geschapen en daarin de mens als uniek wezen, naar zijn beeld, geplaatst heeft.

De manier waarop Paul en Van den Brink met elkaar in discussie gaan is een voorbeeld van integriteit. Het kan dus: flink van mening verschillen en toch in gesprek met elkaar blijven. Hun beider boeken laten zich mijn inziens uitstekend samen lezen en helpen de gewone en geïnteresseerde gelovige zijn of haar visie te vormen. Het voordeel van de recente debatten is dat de discussie weer over belangrijke zaken in de theologie gaat. Zij opent de ogen weer voor wat de Bijbel schrijft over het begin van de wereld, de wijze waarop de eerste hoofdstukken van Genesis gelezen kunnen worden, de grensvragen tussen geloof en wetenschap, de betekenis van de moraal, het verschil tussen mens en dier, enzovoorts. Het debat over evolutie is ook geen onschuldige discussie, want het raakt fundamentele geloofsovertuigingen rond schepping en verlossing.

Maar als het debat in eerlijkheid gevoerd wordt, hoeven we ons niet te laten leiden door angst. Blijf kritisch, maar laat je ook eens verrassen door de ander, zou ik mee willen geven.

Sophie 07e jaargang nr. 5 - oktober 2017