In ‘Mensbeeld’ wordt een spraakmakende denker geïnterviewd. Deze keer wordt Elin Kelsey, een Canadese milieuactiviste, hoop-onderzoekster, alsook auteur van bekroonde kinderboeken geïnterviewd door Steven van den Heuvel. Elin Kelsey zet zich in voor een heroriëntatie van de mens in het ecosysteem – ook is ze een gepassioneerd pleitbezorger voor het inbrengen van een hoopvol perspectief in de milieu-ethiek. Ze is kritisch op vormen van doemdenken, in relatie tot klimaatverandering. In gesprek met een positieve ‘dwarsdenker’, over het belang van wetenschap, positionaliteit en hoop.
Wat is hoop, volgens u?
Ik geloof niet dat er één definitie van hoop is. Voor mij is hoop een houding. Het is een keuze met betrekking tot de manier waarop ik kijk naar het leven op deze prachtige planeet, in deze tijd waarin mondiale ongelijkheid en de klimaatcrisis op elkaar inwerken – en waar er ook nog zoveel andere problemen zijn. Hoop is een complex fenomeen. Voor mij gaat hoop niet zozeer om een toekomstgerichtheid, maar eerder over de veerkracht die we als mensen hebben, zowel individueel als sociaal. Het is ook de veerkracht die aanwezig is in de 8,7 miljoen andere diersoorten op deze planeet. Hoop is een gedeelde, sociale emotie, alsook een normatieve houding.
Voor mij staat hoop voor de bewuste keuze om open naar de grimmige realiteit van een probleem te kijken – of het nu om klimaatverandering of om sociale ongelijkheid gaat – en om ons vervolgens in te zetten voor handelsperspectieven die gericht zijn op gelijkwaardigheid – in relaties tussen ons als mensen onderling, maar ook voor ons als mensheid in relatie tot andere soorten. Hoop moet een gemeenschappelijk ‘sociaal goed’ als doel hebben. Dat is, kort gezegd, wat hoop is: het is een niet-onderhandelbare grondhouding.
Een normatief commitment?
Ja, het is een normatief commitment. Dat betekent niet dat ik blind ben voor de ingewikkeldheid van de werkelijkheid, of dat ik naïef-optimistisch ben over onze mogelijkheden om die ingewikkeldheden te overwinnen – hoopvol zijn is niet hetzelfde als wensdenken. Hoop is de kunst om, ten eerste, te kijken naar wat er werkelijk gebeurt, ten tweede om te zien waar er al beloftevolle ontwikkelingen te zijn en ten derde om je vervolgens actief in te zetten.
Hoe verhoudt uw normatieve toewijding aan hoop zich tot inzichten uit de evolutionaire psychologie die ook een grote rol spelen in uw werk?
Ik ben erg geïnteresseerd in narratieve theorieën en in het idee dat er grote verhalen zijn die ons ‘vasthouden’. Een dominant verhaal in veel milieupsychologie en -filosofie is dat van het doemdenken: de overtuiging dat, wat we ook doen, we niet in staat zullen zijn om catastrofale klimaatverandering te stoppen. Dit heeft diepgaande emotionele effecten op mensen, die worden onderzocht in het nieuwe onderzoeksgebied van de klimaatemotie. Middels een nieuw lexicon van woorden probeert men taal te geven aan het brede scala van gevoelens dat mensen hebben over de toestand van de planeet.
‘Eco-anxiety’ (en de aanverwante klimaatrouw) is een emotie die zowel diep als breed wordt gevoeld; daarom moet ze serieus worden genomen. Tegelijkertijd kunnen we kritische vragen stellen over het verhaal waarop het een reactie is. Want hoewel klimaatangst een reactie is op de werkelijke staat van de problemen waarmee we geconfronteerd worden, is het ook een reactie op het narratief van doemdenken dat we eromheen hebben gecreëerd. De belangrijkste manier waarop we over het milieu leren is via de media. In dat verband is het relevant te constateren dat minder dan 3% van alle mediaverhalen over het klimaat zelfs maar een oplossingsmogelijkheid benoemt. Het gevolg is dat je als nieuwsconsument ten onrechte denkt dat niemand iets aan de crisis doet, dat het al te laat is, en dat al het harde werk nog voor ons ligt. We moeten de realiteit van klimaatverandering serieus nemen – maar tegelijkertijd hebben we goede redenen om het doemverhaal kritisch te bevragen. Want dat doemdenken heeft niet alleen een negatieve invloed op de emotionele en mentale gezondheid van mensen, het weerhoudt hen er ook van zich in te zetten voor het oplossen van klimaatverandering en andere milieuproblemen.
We moeten de realiteit van klimaatverandering serieus nemen – maar tegelijkertijd hebben we goede redenen om het doemverhaal kritisch te bevragen
Het is bemoedigend om te zien dat er een nieuwe tak van journalistiek in opkomst is, genaamd ‘Oplossingsjournalistiek’ (Solutions Journalism), waarin men verslag doet over oplossingen voor maatschappelijke en ecologische problemen. Als we weten wat werkt en waar positieve trends ontstaan, kunnen we de effectiviteit ervan versterken. Want mensen zijn al op allerlei manieren positief aan het reageren op de klimaatcrisis, op wijzen die effect hebben – dat is een hoopvolle ontwikkeling.
Bovendien – en dat is een tweede bron van hoop – krijgen we meer en meer zicht op de veerkracht en op het aanpassingsvermogen van de miljoenen andere dier- en plantsoorten om ons heen. De klimaatcrisis is ernstig, maar het is niet hopeloos; er zijn veel mogelijkheden voor positieve verandering. Daarom moeten we het doem-narratief onder kritiek stellen.
Heel interessant. Dus uw fenomenologische openheid voor de werkelijkheid heeft ook een activistische dimensie omdat u het narratief (of de ‘social imaginary’) wil veranderen, op basis van evolutionaire psychologie?
Ja.
U leest dit artikel gratis. Geïnteresseerd geraakt?
Neem nu een jaarabonnement op Sophie of probeer eerst een proefabonnement!
Is er misschien een correlatie, tussen het observeren van de werkelijkheid en de ‘social imaginary’ die we construeren?
Dat zie ik zeker zo. Wat mij intrigeert is dat de manier waarop we de niet-menselijke wereld begrijpen volledig doordrenkt is van onze eigen sociologie. Lange tijd, bijvoorbeeld, was de orthodoxe opvatting dat bij zangvogels het de mannetjes waren die zongen, teneinde vrouwtjes naar een territorium te lokken. Deze opvatting werd gepresenteerd als een feit. De laatste jaren is de natuurwetenschap echter gediversifieerd en zijn er meer vrouwen, en mensen uit het globale Zuiden, die onderzoek doen naar biologie. Biologie is, net als alle andere disciplines, beter als ze inclusief is. En nu blijkt dat bij 64% van alle zangvogelsoorten ter wereld de vrouwtjes óók zingen. Dit laat zien hoe belangrijk positionaliteit is voor hoe we het leven op aarde begrijpen – en wie er aan het woord komt. Omdat we de ‘feiten’ die we denken te hebben geleerd over de natuurlijke wereld vaak gebruiken om normatieve opvattingen over hoe we ons als mensen zouden moeten gedragen te versterken.
Om daar een voorbeeld van te geven: toen Carl Linnaeus halverwege de achttiende eeuw zijn taxonomie van planten ontwikkelde, creëerde hij een seksueel systeem waarin de voortplantingsorganen in de bloem werden gebruikt om te bepalen tot welke klasse en orde een plant behoorde. Hij gebruikte vrij expliciete seksuele taal om dat punt duidelijk te maken en verwees naar meeldraden en stampers als echtgenoten en echtgenotes. Linnaeus’ taxonomie is zeer invloedrijk geweest. Maar nieuwe inzichten onthullen dat meer dan 85% van de bloeiende planten niet in het mannelijke of vrouwelijke geslacht past. Het herinnert ons eraan dat sekse, gender, ras, seksualiteit en andere categorieën biologische en culturele constructies zijn die niet universeel zijn. Het feit dat ze veranderd zijn en in de loop van de tijd weer zullen veranderen, kan een openheid brengen in onze huidige maatschappelijke discussies over gender en seksualiteit.
In de context van klimaatverandering is dit inzicht ook zeer hoopgevend; het kan er onder andere toe leiden dat we andere soorten opnieuw gaan bekijken, niet als hulpeloze slachtoffers, maar als individuen en populaties die inherent veerkrachtig en creatief zijn in het omgaan met veranderingen. Hoe meer we de ‘agency’ van andere soorten begrijpen en waarderen, hoe meer we het broodnodige herstel van ecosystemen kunnen ondersteunen.
Wat ik u hoor zeggen is dat veel mensen in de val zijn gelopen van de naturalistische drogreden: ze lezen in de natuur een bevestiging van hun eigen verhaal – hun opvatting krijgt een morele waardering, omdat het ‘in overeenstemming met de natuur’ is.
Precies. En daarom stemt het mij zo hoopvol dat we tegenwoordig meer aandacht besteden aan de sociale constructie van de werkelijkheid. Ik weet dat sommigen dat bedreigend vinden, omdat het de autoriteit van de wetenschap zou kunnen aantasten. Maar ik denk dat het juist ons inzicht in de complexiteit van het leven vergroot. Voor mij is een significante bron van hoop het feit dat hoe meer we naar de niet-menselijke wereld kijken, hoe meer we een buitengewone diversiteit zien. In lijn daarmee denk ik dat democratieën die enorm divers zijn, gezonder zijn. Hoe complexer ze zijn, hoe rijker en gezonder ze zijn. Ik zie complexiteit als een teken van kracht.
Vroeger heerste in de wetenschap het idee dat we ons in de Goudlokjeszone bevonden: dat leven alleen kon bestaan in omstandigheden die precies goed waren: niet te koud en niet te warm. Maar de studie van levensvormen die bekend staan als extremofielen laat zien dat er leven bestaat onder omstandigheden die we ons nooit hadden kunnen voorstellen. Onderzoekers hebben bijvoorbeeld bacteriesporen ontdekt die meer dan 250 miljoen jaar oud zijn en die in zoutkristallen in grotten leven – en ze zijn nog steeds levensvatbaar. Dit zijn verbluffende waarnemingen die ons begrip van de immense diversiteit van het leven op deze fascinerende planeet vergroten.
Een ander voorbeeld komt uit de context van oceaanbehoud, waarin ik erg geïnteresseerd ben. Vijftien jaar geleden schreef ik een boek over walvissen. In die tijd konden de wetenschappers die ik interviewde niet openlijk spreken over het idee dat verschillende soorten walvissen hun eigen unieke cultuur hadden – walvissen waren dieren en dus zogenaamd ‘zonder cultuur’. Maar vandaag de dag erkent de IUCN (World Conservation Congress), ‘s werelds grootste milieunetwerk, ‘cultuur’ officieel als cruciaal voor het voortbestaan van walvissen omdat ze zulke diepgewortelde culturele wezens zijn. Zelfs blauwe vinvissen, de grootste dieren op aarde, leven in sociale groepen. Heel lang werd gedacht dat blauwe vinvissen solitaire dieren waren die over de wereld zwierven op zoek naar plankton. Het blijkt echter dat ze juist heel cultureel zijn. Hun contact met soortgenoten vindt echter plaats op een schaal die lange tijd te groot was voor menselijke onderzoekers om te observeren. Alleen door naar het gezang van de blauwe vinvis te luisteren, en ze met satelliettags te volgen, realiseren we ons nu dat ze synchroon bewegen. We hadden dus een dier waarvan we dachten dat het individualistisch was, maar dat we nu herkennen als een cultureel wezen. Dit soort inzichten stellen onze ideeën over de zogenaamde ‘natuurlijke orde’ op de proef.
Ik zie complexiteit als een teken van kracht
Dit is heel interessant. Maar hoe zou u reageren op hen die zeggen dat deze redenering óók kan worden gezien als een naturalistische drogreden? Want ook u trekt bepaalde normatieve conclusies uit het gedrag van de blauwe vinvissen. Men zou kunnen zeggen dat die conclusies selectief zijn en dat u onvoldoende recht doet aan de aanwezigheid van ziekte, vernietiging en dood in de natuur. Hoe zou u daarop antwoorden?
Ik probeer naar de volledige complexiteit van dingen te kijken. Ik geef voorbeelden van dingen die ik wonderlijk vind en realiseer me dat dit meestal positieve voorbeelden zijn. Maar ik ga de complexiteit in de natuur, inclusief de dood, niet uit de weg. Maar in dat verband wil ik ook zeggen dat ik de dood geen probleem vind. Ik zie het als een noodzakelijk onderdeel van hoe we zijn. Het is alleen een probleem als je de cyclus van het leven niet accepteert.
Dit gebeurt onder meer als je vanuit een managementparadigma nadenkt over de relatie tussen de mensheid en andere soorten, waarbij we onszelf aanwijzen als ‘milieubeheerders van hulpbronnen’. Het is een overdreven vereenvoudigde utilitaire oriëntatie.
Maar als je een ecosysteembenadering kiest, kun je de complexiteit van de wijzen waarop ecosystemen zichzelf in evenwicht proberen te houden beter waarderen. Overal ter wereld hebben we te maken met steeds intensere en wijdverspreidere bosbranden als gevolg van de klimaatverandering. Toch worden in sommige inheemse gebieden in British Columbia, Canada, oude inheemse ‘vuurpraktijken’ gebruikt in samenwerkingsverbanden tussen inheemse gemeenschappen en natuurorganisaties om gebieden die zijn aangetast door klimaatverandering actief te herstellen. Vuur wordt daar gebruikt om het land te helen, net als in oude tijden. Want het verbranden van land in de lente maakt plaats voor onkruid en bessen die beren en elanden aantrekken die het kreupelhout opeten en zo gezondere bossen creëren. Dus door de dood begint het leven opnieuw.
Eerder sprak u over hoop als een normatieve houding, waarbij u zei dat u ervoor kiest om hoopvol te zijn. Dat roept de vraag op naar de basis van deze overtuiging: waar komt die normativiteit vandaan?
Voor mij is hoop een morele houding die twee bronnen heeft. De eerste bron van hoop bestaat in en uit andere mensen – hoop wordt aangewakkerd door de acties van mensen die in gezamenlijkheid voor elkaar en voor de aarde zorgen. Er is veel literatuur over wat ons in staat stelt om het in moeilijke situaties vol te houden. Onderzoek laat zien dat we sneller een zinvol doel zien, en ons daar ook individueel voor inzetten, als we ons onderdeel voelen van een gemeenschap die zich collectief inzet voor positieve verandering.
Ten tweede vind ik hoop in de verbinding die ik ervaar met ecosystemen. “Ik ben geen individu” – hopelijk klinkt dat niet vreemd. Wat ik daarmee bedoel is dat ik me er heel bewust van ben dat ik alleen maar ademhaal door de oceaanplanten en de bomen die we buiten het raam zien. Jij bent de natuur. Ik ben de natuur. Ik voel dat elke dag – en daardoor voel ik me hoopvol. Ik voel me ongelooflijk begenadigd omdat ik omringd ben door allerlei andere levende wezens die een eigen wil hebben en veerkrachtig reageren op de crises waarmee we geconfronteerd worden. Hoe meer we begrijpen hoe deze natuurlijke veerkracht werkt, hoe meer we kunnen bijdragen aan op de natuur gebaseerde oplossingen voor problemen zoals de klimaatcrisis en het verlies aan biodiversiteit.
Ik werk er actief aan om mijn identiteit als onderdeel van een levend ecosysteem te versterken. Zo probeer ik bijna al mijn tijd buiten door te brengen: ik schrijf buiten, ik ontmoet mensen vaak buiten en als ik thuis ben slaap ik buiten. Daardoor weet ik elke lente precies op welke dag de hommels terugkeren naar de lavendelstruik, vlakbij waar ik slaap. Als je veel buiten bent, kun je niet anders dan de wisseling van de seizoenen opmerken, alsook het transformerende en zelf-herstellende vermogen van de natuur.
Deze praktijken versterken mij in het besef dat ik omhuld word – een prachtige gewaarwording dat ik deel uitmaak van iets dat zoveel groter is dan ik. Dat betekent ook dat ik sterk het verdriet over het verlies van andere soorten ervaar. Maar als je jezelf begrijpt als bewuste natuur – in verbinding met alle andere vormen van natuur – dan vind je in die verbinding veerkracht en hoop.
Als je jezelf begrijpt als bewuste natuur – in verbinding met alle andere vormen van natuur – dan vind je in die verbinding veerkracht en hoop
U noemde ‘morele overtuiging’ als grond voor hoop. Zou u dit willen koppelen aan de uitspraak van Gabriel Marcel dat een mens in wezen een homo viator is, een hopend wezen?
Ja, inderdaad. Ik kom vaak mensen tegen die zeggen dat hoop een geprivilegieerd voorrecht is dat niet relevant is voor mensen die verarmd zijn of in een sterk vervuild gebied wonen. Maar dat is niet mijn ervaring. Sterker nog, juist in tijden van crisis wordt hoop belangrijk.
Onlangs schreef ik een animatiefilm voor Amnesty International; zij organiseerden een aantal ‘luistersessies’ in regio’s over de hele wereld om in beeld te brengen wat we als wereldwijde samenleving hebben geleerd tijdens de COVID-19 pandemie. Eén van de dingen die uit die bijeenkomsten naar voren kwam is dat COVID-19 aan de ene kant bestaande systemische problemen, zoals huiselijk geweld en een verbreding van de kloof tussen arm en rijk, verergerde. Maar we zagen ook het tegenovergestelde: tijdens deze crisis zijn mensen opgestaan om elkaar te ondersteunen.
Zo’n voorbeeld voedt onze hoop – het helpt ons om het idee van de ‘tragedy of the commons’ onder kritiek te stellen. Dit economisch idee – gebaseerd op het begrip van de mens als homo economicus – stelde dat mensen van nature zó egocentrisch en competitief zijn dat overmatig gebruik van een stuk gezamenlijk land onvermijdelijk zou zijn. Dat idee is inmiddels ontkracht; we zijn socialer en coöperatiever dan we ons vaak realiseren. Ook zijn we niet zo territoriaal en individualistisch als ons werd verteld.
Nogmaals, daarom denk ik dat verhalen zo belangrijk zijn, want de manier waarop je jezelf als mens begrijpt, beïnvloedt diepgaand wat je denkt dat mogelijk is; het kleurt je activisme en je hoop.
Hoe ziet u de toekomst van de mensheid op aarde?
We beginnen in te zien hoe onze acties om biodiversiteit te herstellen ten goede komen aan het terugdringen van de klimaatverandering, alsook vice versa. Ik ben hoopvol gestemd over het feit dat meer dan 190 landen hebben toegezegd om, tegen het jaar 2030, 30% van de oceanen en 30% van het land te beschermen. Interessant is dat het meeste land dat een meer ‘natuurlijke’ staat heeft, zich bevindt in gebieden waarin de inheemse bevolking rechten heeft (gekregen). Dit betekent dat mensen die tot nu toe sterk gemarginaliseerd werden, steeds meer erkend worden als belangrijke actoren in het herstel van biodiversiteit.
Ik woon deels in Canada, waar we een waarheids- en verzoeningsproces hebben doorgemaakt in relatie tot de behandeling van inheemse volken – of, scherper gezegd, over wat ik de genocide op inheemse culturen zou willen noemen. Nu de zelfbeschikking van de First Nations, de Inuit en Métis volken in Canada is vergroot, en er wijdere erkenning van hun rechten is, zijn er kansen om van hun omgang met het land te leren om zo ecosystemen te herstellen. Zeeotters, bijvoorbeeld, zijn zich nu aan het herstellen langs de kust van British Columbia; dat is heel positief, want daardoor komen er meer kelpwouden, wat weer tot een grotere diversiteit aan oceaanleven zal leiden. Inheemse volken passen al sinds mensenheugenis een actief beheer van zeeotters toe – ze werden uit bepaalde gebieden geweerd door de jacht, maar in andere gebieden werden ze juist aangemoedigd om te floreren. Deze actieve betrokkenheid tussen mensen en zeeotters was een belangrijk onderdeel van hoe deze ecosystemen functioneerden.
Vanuit dit inzicht kunnen we ook kritisch zijn op de wijdverspreide opvatting dat er eerst een ongerepte natuur was en dat, toen de mensen kwamen, er vernietiging volgde. Mensen zijn al vele duizenden jaren een integraal onderdeel van de natuur. Een nieuwe strategie voor het gezamenlijk beheren van het herstel van de zeeotter brengt westerse wetenschap en traditionele ecologische kennis op een heel praktische manier samen, met het oog op gedeeld sociaal en ecologisch welzijn.
Dus u zegt dat we moeten leren 1) van de wijsheid van inheemse gemeenschappen, 2) van andere diersoorten en 3) van moderne wetenschap en technologie. Er zijn natuurlijk mensen die al hun vertrouwen op de technologie stellen en daarin dé manier zien om ons uit de ecologische crisis te ‘managen’. Hoe beoordeelt u dat? Wat is volgens u de rol van technologie en wetenschap?
Ik ben een groot voorstander van op de natuur gebaseerde oplossingen, maar ik denk dat moderne technologie ook van vitaal belang is. De verschuiving naar hernieuwbare energie gaat bijvoorbeeld sneller dan mensen hadden voorspeld. Dat is echt een betekenisvolle verandering als het gaat om het beteugelen van de uitstoot van broeikasgassen – en die beweging is teweeggebracht door technologie.
Persoonlijk ben ik echter niet zo geïnteresseerd in een toekomst die alleen door mensen is gemaakt. Ik denk dat de mens slechts een onderdeel is van een enorm gecompliceerd ecosysteem en dat de natuur ons een wereld biedt die veel rijker en complexer is dan welk technologisch toekomstbeeld dan ook.
Ik ben een groot voorstander van op de natuur gebaseerde oplossingen, maar ik denk dat moderne technologie ook van vitaal belang is
Ik ben benieuwd wat u vindt van een concreet voorbeeld, namelijk The Ocean Cleanup van Boyan Slat – hoe kijkt u daartegenaan?
Ik waardeer de inzet van Slat voor transparantie. Op hun website vermelden ze bijvoorbeeld hun successen bij het verwijderen van plastic uit de Great Pacific Garbage Patch, maar ze zegger ook welke doelen ze niet halen. Dit is belangrijk, omdat één van de factoren die ‘eco-anxiety’ aanwakkeren de ervaring van institutioneel verraad is; het gevoel dat men wordt voorgelogen. Het is riskant om op hoop te vertrouwen, zeker als je je verraden voelt vanwege eerdere ervaringen. Jongeren eisen van Slat daarom die vorm van transparantie – en ik vind het positief dat hij daar gehoor aan geeft.
Eén van de kritieken op de initiatieven van Slat is dat het lijkt op het uitvinden van een gigantische opruimmachine voor je kinderen zonder ze de discipline bij te brengen om zelf op te ruimen.
Ik ben geen purist, in dit opzicht; ik zie Slats initiatief als één behulpzame oplossing, naast duizenden andere manieren waarop mensen problemen rond plastic afval aanpakken. Zo zijn bijvoorbeeld 175 landen overeengekomen om een juridisch bindende overeenkomst over plasticvervuiling op te stellen. Natuurlijk moeten we hen aan dat doel houden, maar het is niettemin een waardevol internationaal momentum. We weten hoe verwoestend plastic is voor de gezondheid van ons als mensen, alsook voor de gezondheid van andere soorten. Maar gelukkig zien we in toenemende mate dat plastic voor eenmalig gebruik wordt verboden, of dat er een heffing op het gebruik daarvan komt. We moeten ‘maximalisten’ zijn, als het gaat om milieu-ethiek.
Er zijn eco-centristen die vinden dat we ons niet zozeer moeten richten op het ‘vergroenen’ van ons gedrag, maar eerder op een radicale ‘de-growth’, waarbij we onze consumptie sterk minderen. U wil meehelpen om de mens te ‘decentraliseren’, maar u bent ook enthousiast over incrementele gedragsveranderingen. Botsen deze twee strategieën niet met elkaar?
Ik vind van niet. Ik ben ervan overtuigd dat onze wereldwijde consumptiemaatschappij, die gebaseerd is op het idee van exponentiële groei op een eindige planeet, onhoudbaar is. Veel mensen zijn nu bezig met het verkennen van ‘de-growth’, waarbij economische belangen (weer) in verhouding komen te staan met sociale en ecologische belangen. Glenn Albrecht, een Australische hoogleraar duurzaamheid, gebruikt de term symbioceen om de opkomst van een nieuwe periode aan te duiden waarin mensen zich op een duurzame manier herpositioneren binnen het ecosysteem. Dat is een hoopvol perspectief dat ons in staat stelt om het hele scala aan milieuacties te omarmen en ze allemaal te waarderen in plaats van ertussen te kiezen.
Ik ben erg benieuwd om te horen welke rol religieuze gemeenschappen kunnen spelen in de vorming van hoop, vanuit uw perspectief.
Ik behoor tot de groeiende groep mensen die wel spiritueel maar niet religieus is. Volgens culturele psychologen zouden – als de naar schatting 1,1 miljard atheïsten en niet-gelovigen in de wereld worden samengevoegd – zij alleen het christendom en de islam voor zich moeten laten en de op twee na grootste “religie” vormen.
Een oriëntatie op spiritualiteit en op religieus geloof bestaat in ons, als mensen. Het is een belangrijke drijfveer die ons helpt onszelf te begrijpen – en het kan ons kracht geven in crisissituaties. Het gaat allemaal om onze relaties met elkaar en met deze ongelooflijke aarde – en mensen die in een religieuze oriëntatie hoop vinden zijn daar wat mij betreft een waardevol onderdeel van.
Dr. Elin Kelsey is als adjunct-onderzoeker verbonden aan de School of Environmental Studies van de University of Victoria (Canada), alsook aan de School of Environment van Western Washington University (Verenigde Staten). Ze is de auteur van Hope Matters: Why Changing the Way We Think Is Critical to Solving the Environmental Crisis (Greystone Books, 2020). Ze is een veelgevraagd spreekster; ook werkt ze veel mee aan podcasts en films. Tevens is ze een bekroond kinderboekenschrijfster.