Het verlaten individu. Een gitzwarte werkelijkheid van bittere ellende

Het verlaten individu is een belangrijk boek van een psychiater die aan de noodrem trekt: ze diagnosticeert onze maatschappij als ziekmakend. Aan de hand van de zeven hoofdzonden houdt ze ons een spiegel voor. Elke zonde een hoofdstuk: hoogmoed, onverschilligheid, hebzucht, gulzigheid, lust, woede en afgunst. Het boek zit vol rake, vaak aangrijpende voorbeelden en observaties, met gebruikmaking van de Bijbel, Griekse mythologie, literatuur, films, dagelijks leven, en eigen spreekkamer.

Onszelf tot God gemaakt

Prachtig is de poging om, in de samenvatting, de zeven zonden allemaal te karakteriseren als scheefgegroeide vormen van liefde: hoogmoed, te veel liefde voor jezelf; onverschilligheid, te weinig liefde voor het goede; hebzucht, verkeerd gerichte liefde; gulzigheid, gebrek aan liefde voor jezelf; lust, verboden liefde; woede, te weinig liefde; afgunst, geperverteerde liefde. Bewust of niet, een dergelijke toetsing van gedrag aan de maatstaf van de juiste intensiteit én gerichtheid van de liefde komt bij Augustinus vandaan: kwaad is niets van zichzelf, het is alleen maar verdraaiing van het goede. Al deze disfunctionele misvormingen van liefde hebben ons massief in hun macht, aldus de schrijfster. Het leidt tot leegte, eenzaamheid en verdeeldheid, tot ‘het verlaten individu’. Neem de hoogmoed. We hebben onszelf tot God gemaakt. “De boodschap die de slang nu influistert is gevaarlijker dan ooit: er bestaat geen goed en kwaad, alles wat jij doet is goed want je bent zelf God. Het gevolg is dat iedereen zelf bepaalt wat goed voor hem is en we elkaar steeds verder loslaten” (p. 44). Ik als predikant zie het bijvoorbeeld in de tragiek van onnodig verbroken huwelijken.

Zondvloed

De auteur beschrijft zo een gitzwarte werkelijkheid van bittere ellende: “God creëerde de wereld vanuit de leegte en wij blijken het vermogen te hebben haar weer af te breken. Gaan we als God ten onder of kunnen we nog samen een Ark bouwen om de zondvloed te overleven?” (p. 277).  En wat zo in feite een geestelijke crisis is, komt in gecamoufleerde, gemedicaliseerde vorm massief de GGZ-spreekkamer binnen. Hierin staat de auteur in een rij van GGZ-professionals die eerder aan de noodrem trokken, bijvoorbeeld Trudy Dehue, Dirk de Wachter, Damiaan Denys en in zekere zin ook Schroeder van der Kolk (1797-1862). We hebben het misschien verdrongen, maar deze grondlegger van de Nederlandse psychiatrie was diep geschokt vanwege het opkomend materialisme. Hij zag het als “een leer die mij alles ontneemt”. Als gedreven christen zag Schroeder de tsunami van zinloosheid waar we nu in verdrinken al aankomen.

Onttroonde koning

277 pagina’s over zonde is al te veel eer. Je krijgt de neiging de auteur te vragen een tweede deel te schrijven over de zeven deugden. Het werkt nu eenmaal beter om te vechten voor het goede dan tegen het kwade: wat je bestrijdt, maak je sterker. Maar au fond zingt de liefde wel degelijk mee, want we zagen dat de auteur de zonden ordent met de meetlat van de liefde. We kunnen als mens eigenlijk ook niet anders: we zien onze ellende in het licht van het verloren paradijs. Dat doet denken aan Pascal: “De grootheid van de mens is zo evident, dat zij zelfs uit zijn ellende is af te leiden. […] Want wie voelt zich ongelukkig omdat hij geen koning is, behalve een onttroonde koning?” (gedachte 115). Voor Pascal ligt de grootheid, de koninklijke waardigheid van de mens in het aangesproken zijn: Gods liefde die naar ons, zijn kinderen, op zoek is. Wie de grootheid van de mens in zichzelf wil vinden vindt slechts leegte, getuige Het verlaten individu. In mijn studententijd ben ik 40 jaar geleden die leegte ontvlucht, totdat God mij, verlaten individu, vond.

Gelovig boek?

Is voor Van Fenema onze ellende ook een signaal van die grootheid? Volgt ze Pascal, die ze zelf ook citeert? (p. 54) Ondanks de prominente plek voor de Bijbel, Pascal, Augustinus en Thomas, speelt God geen rol in dit boek, Hij is de grote afwezige. We zijn gewoon moederziel alleen. Met onze cultuur heeft ook de auteur afscheid genomen van God, zo lijkt het. Bij haar vind ik een evolutionaire verklaring van gedrag: ze beschrijft telkens de grote voordelen van de ‘groepsverbanden’ met hun sociale cohesie en onderlinge disciplinering en daarom hoge graad van reproductief succes. Dat was toen, ergens ver terug in onze evolutie, maar het verloren individu is deze cohesie en disciplinering nu kwijt. Onder andere door de Tweede Wereldoorlog werd “de groep iets om te wantrouwen” (p. 9). Wat de precieze verhouding is tussen deze evolutionaire en de sociologische dimensie van gedrag analyseert ze helaas niet. Dat had de centrale gedachte verhelderd: in hoeverre heeft de historisch ontwikkelde, sociologisch geconstrueerde moraal nog een zekere zelfstandigheid ten opzichte van het groepsdier in ons? Maar in elk geval wordt de evolutie niet theïstisch verstaan, zoals ik dat doe: evolutie als de weg die God gekozen heeft om ons te scheppen. Als gelovige ervaar ik daarom iets ‘schizofreens’ in dit boek. De donderpreek dat we God hebben verlaten en dat dat ons in de ellende stort heeft een gekmakende plot-twist: maar God bestaat inderdaad ook niet! Maar waarom dan… die donderpreek? God bestaat toch niet? Het heeft iets van dubbele binding, een tegenstrijdige boodschap die je in verwarring brengt. Ooit zeiden psychiaters toch dat je daar gek van kan worden?

Gerechtvaardigde toorn

Je zou zeggen dat iemand met zo’n dubbele boodschap op zijn minst verklaart waarom hij denkt dat God niet bestaat. Het mag toch geen onverschilligheid zijn: te weinig liefde voor het goede (p. 51, 75). Toch vind ik geen uitleg daarvoor. Ik vind dat een groot raadsel in een boek waar op elke bladzijde de verlatenheid roept om Gods terugkeer, de eenzaamheid roept om zijn discipel-vormende gemeente. Neem het terechte punt dat er zoiets bestaat als rechtvaardige woede: niet alle woede is zonde (p. 184). Maar waar blijft de ‘gerechtvaardigde toorn’ als de evolutionist Richard Dawkins gelijk heeft? Hij schrijft dat er in het universum uiteindelijk “no design, no purpose, no evil, no good, nothing but pitiless indifference” is. Als Dawkins gelijkt heeft met dit naakte evolutionisme, betekent dat dan niet dat elke gerechtvaardigde toorn je uit handen wordt geslagen? Hebben we God niet nodig om onze woede ware en gerechtvaardigde woede te laten zijn in plaats van een evolutionair verklaarbaar neurobiologisch verschijnsel? Waar blijft, oog in oog met de Shoah, de roep om recht in een universum zonder goed en kwaad? (p. 245) Zeker, we hebben bovenop de puur evolutionaire ethiek ook een sociologische laag van goed en kwaad ontwikkeld, maar er blijft in mij een stemmetje dat zou fluisteren: is dit allemaal geen toneelspel? Er is uiteindelijk toch “nothing but pitiless indifference”?

Hoop

In dit belangrijke boek vol trefzekere waarnemingen – het helpt bij mijn preken – is weinig hoop te vinden. Hoop, één van de zeven deugden. Ook niet in de al te cynische, puur evolutionistische slotquote: “Ach, de mens vindt altijd wel weer zijn weg uit de ellende. Dat zit nou eenmaal in onze genen, naast alle narigheid” (p. 277). Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. In de grote betrokkenheid van de schrijfster bij patiënt, cultuur en maatschappij voel ik hoop. Ook in deze hartstochtelijk wens: “Bij patiënten moet er voldoende lef en lijdensdruk bestaan om te veranderen. Ik wens de westerse samenleving beide uit de grond van mijn hart toe” (p. 12). Ik vraag me af: komt deze hoop nu echt uit haar ‘zelfzuchtige genen’? Of roert er zich meer in haar ziel?

Guus Labooy is predikant in de PKN.

Het verlaten individu. Waarom voelen we ons zo leeg?

Esther van Fenema

Prometheus 2022

280 pagina’s, €21,99