De tragiek van de vrijzinnigheid

De vrijzinnigheid in Nederland laat een grote tragiek zien, stelt Tom-Eric Krijger in zijn dit jaar verschenen proefschrift A Second Reformation? De eerste generatie modernen en vrijzinnigen leefde in de verwachting dat de toekomst aan hen was. Het vrijzinnig protestantisme is echter nooit uitgegroeid tot een massabeweging, maar uitgelopen op gevoelens van teleurstelling, marginalisering en zelfs defaitisme.

Krijger bestudeert in zijn dissertatie de vrijzinnigheid in de periode tussen 1870 en 1940. In 1870 kwam de Nederlandse Protestantenbond (NPB) tot stand, die het boegbeeld van de vrijzinnigen of modernen was. In deze periode werd het vrijzinnige opinietijdschrift De Hervorming uitgegeven, waarvan de NPB de uitgever was. Opvallende naam voor een tijdschrift waarvan de inhoud juist haaks stond op het klassieke erfgoed van de reformatie. “De vrijzinnigen beschouwden zich als de ware erfgenamen van de zestiendeeeuwse hervorming, die christendom en cultuur tot een toekomstbestendige synthese wilden smeden”, aldus Krijger.

De vrijzinnigen zagen zichzelf dus als hervormers van de kerk en het maatschappelijk leven. Hun moderne richting zou een nieuwe godsdienstige gemeenschap moeten stichten als reactie op wat zij zagen als verouderde organisaties. Hun gebruik van de term hervorming had iets programmatisch en apologetisch. Zij meenden dat de kerk haar geloofwaardigheid en bestaan in de toekomst zou verliezen als zij zich niet aanpaste aan de moderne tijd.

Recente datum

Hoewel vrijzinnige – in de betekenis van onorthodoxe – denkbeelden al eeuwenlang binnen de kerken sluimerden, kan volgens Krijger eerst met recht over vrijzinnig protestantisme gesproken worden vanaf het midden van de negentiende eeuw. Kenmerken van deze richting waren het zogeheten historisch-kritisch Bijbelonderzoek, het antisupranaturalisme of de ontkenning van een ‘bovennatuurlijke’ inwerking op de aardse realiteit, een beeld van de historische Jezus van Nazareth zonder middelaarsstatus, een optimistisch mensbeeld, een sterk vooruitgangsdenken en aandacht voor vergelijkende godsdienstwetenschap.

Krijger laat zien dat het ‘harde’ moderne denken individuele gelovigen niet kon aanspreken. De eensgezindheid onder vrijzinnigen kalfde vanaf het einde van de negentiende eeuw in versneld tempo af. Een eerste oorzaak daarvan was de uitblijvende vervulling van de toekomstverwachting waarop de identiteit van het vrijzinnig protestantisme mede was gebouwd. Een tweede oorzaak was de opkomst van ‘mystieke jongeren’ vóór 1900, ‘malcontenten’ in de jaren 1900 en ‘rechtsmodernen’ na 1910, die het door hen als te afbrekend, te intellectualistisch, te individualistisch en te weinig christocentrisch ervaren vrijzinnig protestantisme van binnenuit tot een heroriëntering wilden bewegen. Om dat kracht bij te zetten, gaven zij als zelfaanduiding de voorkeur aan de term ‘vrijzinnig’ boven de in de negentiende eeuw meer gebruikte term ‘modern’.

Kerkelijke wending

Er kwam zelfs een kerkelijke wending onder de vrijzinnigen en er ontstonden vrijzinnige verenigingen in de Nederlandse Hervormde Kerk. Deze ontwikkeling was volgens Krijger zelfs een verkapt antwoord op de zuilvorming in rooms-katholieke en gereformeerde kring. De praktijk leerde dat vele moderne hervormden zich aansloten bij remonstranten, doopsgezinden en lutheranen, in plaats van de vrijzinnigheid ten nutte te maken in de eigen kerk, die ook steeds orthodoxer werd vanwege toenemende weerstand tegen de modernen.

Krijger: “Bij de eerste generatie vrijzinnigen overheerste het gevoel dat kerkelijke vormen achterhaald waren, maar nieuwe en alternatieve vormen zijn nooit gevonden. Voor gemeenschapsvormen heb je immers bepaalde rituelen nodig. Vandaar dat vrijzinnigen besloten om terug te grijpen op kerkelijke praktijken en met name in een brede volkskerk hun gedachtegoed probeerden te verbreiden.”

Het gaf allemaal niet, want vrijzinnigen bleven iets elitairs houden, een geestelijke aristocratie, zo zet Krijger uiteen. „Zij dachten dat zij de redelijkste godsdienstige denkbeelden hadden, wisten wat ware vroomheid betekende en hoe men de zedelijke bedoeling van het christendom het best kon verstaan. Bij socialisten maar ook bij intellectuelen kregen zij echter geen voet aan de grond. Vrijzinnigen ontwikkelden zich steeds meer tot een burgerlijke elite.”

Nu kan men van de nood een deugd maken, zoals de Leidse theoloog Meerten ter Borg opperde: vrijzinnigheid is inmiddels geaccepteerd in de grote kerken en heeft dus haar doel bereikt. Deze constatering is echter te boud, zo reageerde Krijger desgevraagd in de pers. “Ter Borg stelt dat het de vrijzinnigen te doen was om de verspreiding van een bepaalde gezindheid, maar het was de vrijzinnigen wel terdege te doen om een hervorming van kerk en samenleving. Die verwachting is nooit uitgekomen. Je ziet bij theologen als Kuitert en Wiersinga ook nooit een verwijzing naar oude vrijzinnige theologen. Zij liepen gewoon vast in de leerstellingen van het neocalvinisme. Het is voor vrijzinnigen ook moeilijk toe te geven dat hun strategie is mislukt. Wel is het waar dat vrijzinnigheid in haar georganiseerde vorm erg klein is geworden, maar dat haar invloed in kerk en samenleving veel breder is geworden.”

Paul Rasor

In dit jaar van de herdenking van 500 jaar reformatie blijft het interessant om de relatie tussen reformatie en vrijzinnigheid te bezien. Volgens de vrijzinnige theoloog Paul Rasor is er een link tussen vrijzinnigheid en reformatie, die immers de autoriteit van de kerk ter discussie stelde, zo schrijft hij in zijn boek Geloof zonder zekerheid. Hoofdkenmerk van de moderniteit is volgens hem dat niet de kerk maar de individuele mens en zijn rede het gezag ontvangen. Nu eens leek de ervaring, dan weer de rede de voorkeur te genieten. Het gaat uiteindelijk om het geleefde leven. In die zin is volgens Rasor de ethiek van begin af aan een centraal onderdeel van de vrijzinnige theologie.

In het algemeen wordt de Duitse theoloog Friedrich Schleiermacher (1767-1834) gezien als de ‘vader’ van de vrijzinnige theologie. Vooral zijn boek Over de religie (1799) vertoont een religiebegrip dat wortelt in het gemoed en de ervaring. “Haar wezen [van de religie, vdZ] is denken noch handelen, maar schouwing (Anschauung) en gevoel.”

Het is volgens Rasor de eerste keer dat religie filosofisch gebaseerd werd op ervaring. In navolging van Schleiermacher is het idee dat religie in wezen over ervaring gaat, normatief geworden voor de moderniteit en daardoor voor de vrijzinnigheid. Het doel van de theologie vanuit vrijzinnig perspectief is om het menselijk begrip van innerlijke ervaring te verdiepen. Daarbij is de taal het middel om die ervaring te benoemen. “In principe begint vrijzinnige theologie met religieuze ervaring en stapt dan over naar taal.” Openbaring is niet meer de enige bron van religieuze kennis.

Catherine Keller

Hoe vaag de vrijzinnigheid is geworden, is te lezen in Rick Benjamins boekje Catherine Keller’s constructieve theologie. Catherine Keller is een Amerikaanse theologe die God als ‘het totaalgebeuren’ ziet waarin de mens verwikkeld is. Zij leert een ‘apofatisch panentheïsme’. Apofatisch spreken is een spreken in ontkenningen, bij Keller een eindigen in onwetendheid.

Panentheïsme beduidt dat alles ‘in God’ is, waarbij God niet los van de wereld gedacht kan worden, maar ook niet met de wereld samenvalt. Wij zijn volgens Keller ‘ingevouwen’ in God, die wij op onze beurt weer ‘ontvouwen’ in de wereld van onze relaties. Keller legt steeds meer de nadruk op de negatieve theologie, een vorm van theologie die niet-wetend over God wil spreken en ont-zegt wat over God gezegd wordt. Zij integreert een negatieve theologie in haar feministische en proces-theologische (God als proces) achtergrond.

God werkt niet almachtig in de wereld, maar gebruikt de invloed van zijn liefde, die ons oproept tot compassie en rechtvaardigheid. Geloof en theologie gaan niet over eeuwige waarheden, maar hebben te maken met de ontwikkeling van het leven en de openheid naar de toekomst. Gods scheppende liefde roept ons op om goede mogelijkheden te verwerkelijken, zodat wij bijdragen aan de wording en bloei van de wereld. Er is geen vastgesteld, apocalyptisch eind van de geschiedenis. Dat betekent dat er steeds nieuwe mogelijkheden zijn om God opnieuw te interpreteren.

Meijering

Vrijzinnigheid kan echter ook (heel) anders. Eginhard Meijering, oud-lector kerkgeschiedenis aan de Rijksuniversiteit Leiden, staat bekend als pleitbezorger van de klassieke christelijke traditie zoals verwoord door de kerkvaders. Maar hij noemt zich ook vrijzinnig. In zijn boek Ja, dat geloof ik (en wel hierom) (2015) zet hij uiteen dat hij niets af wil doen van de inhoud van het apostolicum, en tegelijk vindt dat men in deze tijd de inhoud ervan ook anders kan en moet verwoorden. Hij is er echter mordicus op tegen om de oude formuleringen aan te passen of er openlijk, bijvoorbeeld vanaf de kansel, kritiek op uit te oefenen. De gelovige breng je in verwarring en de ongelovige bereik je ook niet, want die beseft dat hij niets (meer) in de kerk heeft te zoeken.

Wanneer Meijering zich vrijzinnig noemt, dan verstaat hij daaronder niet opvattingen van mensen à la Kuitert en Wiersinga, die geen enkele affiniteit hebben met het klassieke orthodoxe belijden. Meijering wil juist bewust staan in de traditie van de kerk van alle eeuwen. Vrijzinnig betekent voor hem dat de Bijbel en de kerkelijke traditie “geen automatisch gezag hebben”. De theoloog ziet voor vrijzinnigheid een “kritisch constructieve taak” weggelegd om tot een verdiept verstaan van het christelijk geloof te geraken, zelfs “om de kerken levend te houden”. Want het gaat hem om de kern van het geloof, namelijk dat God in Jezus op beslissende wijze tot ons komt en dat de opwekking van Jezus het onderpand is van Gods overwinning op de dood.

Karl Barth

Meijering is geïmponeerd door Karl Barth die een scherpe aanval ondernam tegen het liberale protestantisme. Meijering vertaalde diverse hoofdstukken van Barths Kirchliche Dogmatik, nu al in een derde uitgave die dit jaar uitkwam. In dit boek stelt hij dat wie denkt dat vrijzinnige of liberale theologen die met achterhaalde voorstellingen hebben gebroken, de toekomst hebben, een illusie aanhangt die al meer dan anderhalve eeuw tot teleurstellingen heeft geleid. Dus conform de conclusie van Krijger. De liberale theologie is niet gemeenschapsvormend, zo benadrukt Meijering. In vrijzinnige gemeenten zitten volgens hem overwegend oudere mensen. Jongeren hoeven geen catechisatie te volgen en hoeven zich niet tegen de kerkelijke traditie te verzetten. Zij volgen hun eigen leven.

De liberale theologie kan echter wel, mits ze bescheiden is in haar pretenties, een bijdrage leveren aan het zo dringend nodige levend houden van de kerk. Een liberaal theoloog kan volgens Meijering in de theologische discussie, die een vorm van spel is, de rol van een linksbuiten of een linksbinnen willen spelen die goede voorzetten vanaf de flank geeft. “Liever niet die van de midvoor, want dan is de kans te groot dat hij te weinig scoort, ook liever niet als linksback, want dan is de kans te groot dat hij te vaak in eigen doel schiet.” Mooi geformuleerd! Meijering vindt dat het lichaam van de kerken in Nederland “enigszins ondervoed” is. Een goede theologie kan helpen dit lichaam voor de hongerdood te behoeden. Na de dialectische theologie van Barth zijn we volgens hem toe aan een jonge generatie die met engagement en deskundigheid voor nieuw leven in de kerk zorgt.

Hij verwoordt mijns inziens precies waar het om gaat. De vrijzinnige theologie heeft eenzijdig het aspect van de mondigheid van het geloof van de reformatie doorgetrokken. Wie theologiseert los van de gemeenschap van de christelijke traditie en zonder daarin zijn ankerpunt te vinden, is mijns inziens gedoemd om te verdorren en uiteindelijk aan relevantie te verliezen. Dat is gebeurd met de vrijzinnigheid, alle hooggestemde idealen ten spijt.

Naar aanleiding van

Tom-Eric Krijger, A Second Reformation? Liberal Protestantism in Dutch Religious, Social and Political Life, 1870-1940; Rijksuniversiteit Groningen, 2017; Paul Rasor, Geloof zonder zekerheid. Vrijzinnige theologie in de 21e eeuw; Vugt, 2017; Rick Benjamins, Catherine Keller’s constructieve theologie, Vugt, 2017; Eginhard Meijering, Karl Barth: Geloven in de levende God, deel III: God heeft in vrijheid lief, Pumbo.nl, 2017

Sophie 07e jaargang nr. 2 - april 2017