“De popcultuur heeft de kerk vervangen in onze samenleving.” In gesprek met prof. dr. Henri Beunders

Valt er over popmuziek en de popcultuur serieus te filosoferen? Een inspirerend gesprek met professor Henri Beunders leert van wel. Beunders is liefhebber en kenner. Zijn eerste publicatie verscheen in de Hi-Ha-Hitweek, toen hij als dertienjarige jongen een briefje stuurde naar het fameuze popblad om stickers te vragen voor zijn padvindersclub. Dat was in 1966. Later was hij jarenlang hoogleraar maatschappijgeschiedenis met speciale aandacht voor populaire cultuur aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Een gesprek over emancipatie, massacultuur en popmusici als de heiligen van deze tijd.

Hoe komt het dat popmuziek zo’n centrale plek in onze samenleving heeft gekregen?   

Popmuziek is voor veel mensen, zeker voor babyboomers, de soundtrack van hun leven. Vanaf begin jaren ’60 tot nu spelen sommige popmuzikanten nog altijd. Denk aan Bob Dylan, The Rolling Stones, Paul McCartney. Dit geldt ook voor de helden erna, vanaf de jaren ‘70. Als mensen op latere leeftijd terugkijken op hun leven, of zelfs geestelijk weer terugkeren naar hun jeugd, groeit die liefde. Dat hoor je terug in al die verhaaltjes in de Top 2000. Voor menigeen is het zelfs zo sterk dat hun leven slechts zin had om drie dingen: dat ze ooit de kerk hebben verlaten, dat ze een keer helemaal naar Bali of iets dergelijks zijn geweest, en dat ze fan waren of zijn van bijvoorbeeld Led Zeppelin.


U leest dit artikel gratis. Geïnteresseerd geraakt?

Neem nu een jaarabonnement op Sophie of probeer eerst een proefabonnement!


Dat klinkt alsof popmuziek te maken heeft met de zin van het bestaan.

De popcultuur kwam in plaats van de kerk, zeker voor veel katholieken. De popmuziek was en is natuurlijk veel commerciëler en vitaler. Maar er zijn ook belangrijke overeenkomsten tussen kerk en popcultuur, zoals de nadruk op gemeenschap en op het verhevene. Zowel kerk als popmuziek hebben te maken met een soort oergevoel. Het wil contact maken met het goddelijke. De psalmen en de Ave Maria’s doen dat net zo goed als de gospel die aan de basis lag van veel popmuziek. Vandaar was het voor mensen als ik een kleine stap van misdienaar naar provo. In de kerk is God om je heen, in de popcultuur is de muziek de begeleidende omgeving. Voor gelovigen is God er altijd, voor de geseculariseerde mens is de popmuziek overal. Het is een permanente omgeving geworden, we leven in een akoestische cocon. Het is zelfs een verslaving geworden. Dat geldt ook voor mijzelf. Mijn moeder luisterde zelden muziek, hooguit een keer per week in de kerk of op haar koor. Wij kunnen tegenwoordig niet meer zonder muzikaal behang. Er is altijd wel radio of Spotify.

Zijn protestanten hierin anders dan katholieken?  

Het katholicisme heeft in tegenstelling tot het protestantisme met zijn nadruk op woorden oog voor alle zintuigen. Geuren, geluiden, beelden, kleurrijke gewaden, grote kathedralen. Het is een theatercultuur, net als de popmuziek. De overgang van kerk naar het theater van de popmuziek is dan niet groot. Popmuziek? “Hm,” dachten katholieken, “ook leuk”. Protestanten hadden bij de keuze tussen pop en kerk meteen een geloofscrisis. Katholieken gaan gewoon niet meer. Gereformeerden werden schrijver of cabaretier, mensen van het woord. Katholieken zijn showmakers, die gaan het podium op. Zie Madonna en Lady Gaga.

Popmuziek heeft te maken met het verhevene, zegt u. Wat bedoelt u daar precies mee?

Muziek raakt je ziel rechtstreeks. Je kunt er eigenlijk niet over praten. Het is ongrijpbaar. Het is niet uit te leggen waarom bepaalde klanken je zo raken. De oermens wilde zo al contact leggen met het goddelijke, met de oorsprong, iets dat groter was dan hijzelf. Het gregoriaanse koor wilde later de klanken van de kosmos nabootsen. De herhaling van klanken, het samen zingen: allemaal gericht op verheffing. Je wordt groter, maakt verbinding met het kosmische, met God. Tegenwoordig zie je dat nog steeds. Bijvoorbeeld in de trance-muziek. Die is vooral iets fysieks, abstracts, bijna modern-gregoriaans. De behoefte aan zingeving over de eigen persoon, de plek van jezelf in de groep, op deze wereld, en in de kosmos is onderdeel gebleven van de cultuur, ook de populaire cultuur.

Hoe kwam het dat de popcultuur met name in de jaren ’60 een vlucht nam?

Geestelijk kunnen we de Sixties vergelijken met de Roaring Twenties. Het leven in het nu kwam centraal te staan. Er was een wereldoorlog geweest en de welvaart nam sterk toe. Beide oorlogen hadden het hele waardensysteem van de oudere generatie vernietigd. In Amerika was daarbij de oorlog in Vietnam natuurlijk van groot belang. Dood en verderf leidden tot een explosie van levenslust en paringsdrang, onder het motto: morgen kunnen ze je weer naar het slagveld sturen. Filosofisch was het existentialisme hierbij dominant: het gaat om jouw vrijheid en jouw verantwoordelijkheid. Met uiteraard het bijbehorende protest tegen de heersende generaties, de oude elites. Popcultuur gaat over jeugd, maar vooral over emancipatie van de populus, het volk, het plebs. Dit geldt voor jazz, blues, rock&roll en wat daarna kwam.

U koppelt de popcultuur aan emancipatie. Hoe heeft popmuziek een rol gespeeld in de verheffing van de massa?

Emancipatie is het kenmerk van de 20e eeuw. Het gaat dan om emancipatie van de burger ten opzichte van God en adel, en van ‘de gewone man’ ten opzichte van burgerlijke elites. Het begrip komt van e manus capere: uit de hand nemen. Je kreeg als slaaf of kind een slag op je schouder en was dan vrij of volwassen. De vraag werd dan vervolgens: wat doe je met die vrijheid? Populaire muzikanten hebben tot op de dag van vandaag grote betekenis in emancipatiebewegingen. Denk aan Billy Holiday, Nina Simone, James Brown, Donovan, Joan Baez, Bob Dylan, Madonna, en meer recent Harry Styles, Taylor Swift, Beyoncé en Lady Gaga. Emancipatie heeft te maken met protest en met zelfpresentatie. Nu bijvoorbeeld rondom het thema gender.

Het is van belang te realiseren dat techniek dit faciliteerde. Welvaart leidde ertoe dat je een camera, een radio en een gitaar kreeg. Dat was in de jaren ‘30 nog helemaal niet mogelijk. En de media hebben hier altijd een rol in gespeeld. Elites waren in het begin altijd tegen nieuwe media, zoals de krant, de tv en de bioscoop. Pas met internet moedigde de overheid iedereen aan de digitale snelweg op te gaan. Met alle gevolgen van dien, want door sociale media is de platte commerciële influencer-cultuur een belangrijke stroming geworden, die nu ook de tv bijna geheel domineert.

De vraag die ik mijn studenten altijd stelde rondom nieuwe media was: “Ben je slaaf van of meester over de media? Ben je een autonoom wezen?” In de jaren ‘60 wilde men vrij worden. Weg uit het dorp, loskomen van oude conventies. Popliedjes gingen daarover. En het leidde tot stromingen binnen de popmuziek. De heavy metal in de jaren ’70 reageerde op de pop van de jaren ‘60, de punk reageerde weer op de metal, en de rap daar weer op. Telkens was en is de roep: “Ik ben er ook! Ik ben anders dan jij! Ik mag er ook zijn!”

Dat bevrijdingsstreven ging toch ook gepaard met het je weer uitleveren aan een collectiviteit? Is er hier geen sprake van een dialectiek van individuele vrijheid en commerciële afhankelijkheid?

Goethes Faust is mijn ‘held’. Het is een van de grootste dichtwerken wat mij betreft. Het benadrukt de dubbelheid van de mens. Je denkt te jagen maar je wordt gejaagd. Je denkt vrij te zijn, maar intussen ben je gevangen in een economisch systeem. Je bent vrij en onvrij. De jaren ’60 draaiden om vrijheid. Maar wat daar vervolgens mee te doen? Popartiesten werden verslaafd aan drugs en seks en men ging er niet zelden aan ten onder. Ik zeg wel eens: de simpelsten komen het verst. De eenvoudige liedjesmakers, de bouwvakkers van de popmuziek, ambachtslieden als Mick Jagger en Paul McCartney. Die leven nog steeds. Gewoon hard werken, zonder al te grootse gedachten. Dingen maken. De mensen die niet met de gewonnen vrijheid konden omgaan zijn allang overleden. Ze konden niet met roem omgaan. De voorbeelden zijn legio. Janis Joplin, Michael Jackson, noem maar op.

We waren laatst in Parijs en gingen naar de begraafplaats Pere Lachaise. Daar ligt Doors-zanger Jim Morrison begraven. “Hij ligt dáár,” zeiden mensen tegen ons, terwijl we helemaal niet voor hem daar waren. Maar nog steeds komen er elke dag mensen zijn graf bezoeken! Hij was een rebel, antiautoritair, Jezus-achtig qua kapsel. Rebelse roem gaat lang mee, zo blijkt maar weer. We verlangen naar leiders, naar voorbeelden om na te volgen. Zei Aristoteles dat niet al?

Zou je kunnen zeggen dat popmusici de helden en de heiligen van onze tijd zijn?
Zeker, samen met de voetballers. Pophelden fungeerden destijds als helden van de nieuwe generatie. In de hysterie rond Frank Sinatra eind jaren ‘40 en The Beatles in de Amsterdams grachten zie je dat terug. Dat is ook emancipatie van het gevoel, vooral bij de vrouw. En je kunt het als opvolger zien van de Mariaverering, of verering van Michiel de Ruyter. Mensen zijn graag fan. Fan komt van fanatiek. Mensen geloven graag ergens hélemaal in. Het is een soort religieuze overgave. Het verheft je boven het platte, aardse leven van een steen. Je voelt je meer mens. De ‘ster’ heet zo omdat die ster schitterde van het witte doek of op het podium, en op de foto’s in de bladen. Maar misschien ook wel omdat deze ster jou daar in het anonieme donker verlicht, en dus zichtbaarder, en dus groter maakt. Dat is het heidense geloof van heden: de held maakt mij niet na mijn dood maar in het hier en nu groter.

In mijn onderzoek naar de tattoo-cultuur zag ik dat mensen of (pseudo-)heilige teksten op hun lichaam lieten zetten, of de kop van een filmster of een rockster. Ik vind dat enerzijds wat sneu, maar anderzijds toch ook een teken van besef van de eigen nietigheid, wat zelfgenoegzaamheid en overmoed zou kunnen beteugelen – al vrees ik ook dat mensen zichzelf Madonna wanen als ze haar kop op het lichaam laten inkten. Maar mensen verlangen naar een voorbeeld, een icoon.

Een icoon? Hoe bedoelt u dat?

Icoon is het heilige trefwoord van het heden. Vera icon, de echte gelijkenis van God, de Waarheid. De legende wil dat Veronica met een doek het zweet afwiste van de kruis-dragende Jezus. En dat dit lichaam en gezicht in de doek afgedrukt werden. Deze lijkwade is nu weer te zien in Turijn. Het loopt storm: het is de enige zichtbare getuigenis van God die mens is geworden. Sommigen zeggen: Icon vera is een anagram van Veronica. Nu zijn wij allen Veronica, we drukken onze doek op de gezichten van al die iconen van onze tijd, filmhelden, pophelden, modehelden. “Een Icoon! En ik sta in zijn of haar aangezicht.” Heiliger kan niet, lijkt me.

Dat geldt voor mij ook. Mijn muziek- en filmhelden – schrijvers dateren sneller – zie ik in de trant van een soort navolging van Christus. Wil je een goed leven leiden, zoek een held, en probeer die na te volgen. Waarbij al die doden in de popcultuur natuurlijk ook een memento mori zijn. Die heldenverering heeft een pseudoreligieuze en auto-pedagogische kant.

Zou je in die zin ook van waarheid kunnen spreken in de popmuziek? Elke fan claimt de enige ware muzieksmaak te hebben…   

Dat kun je inderdaad zo zeggen. In die zin werkt de verzuiling door in de popmuziek. Fans van Nirvana delen niets met fans van Neil Diamond. Of Stones- en Beatlesfans, die hadden elkaar helemaal niets te melden. Ze hebben beide een verheven gevoel over de eigen muziek. Het is een soort mystiek-religieuze band, een waar geloof: “Ik heb de ware muziek en jij bent een ketter”. Ze voelen zich ver verheven boven de achterlijke muziek van die andere groep. Het is een vastgrijpen aan een waarheid: “Ik moet houvast hebben in het leven. Waar kan ik me aan optrekken?”

Kunnen we daar iets over zeggen volgens u? Is er betere en slechtere popmuziek? Goede en slechte kunst?

Voor het goede, ware en schone zijn geen objectieve criteria. “Lawaai is geluid op de verkeerde plek en op het verkeerde tijdstip,” zei iemand eens. Er is hier geen goed of fout. Dat is met schilderkunst ook het geval. Vermeer vond men vroeger niks en nu gaat iedereen voor hem naar het Rijksmuseum. Het is cultuurbepaald. De trancemuziek van mijn zoon vind ik zwaar om aan te horen, maar het zit wel goed in elkaar. De Stones deden negen maanden om het nummer Sympathy for the devil te maken. Mozart schreef een sonate in een halfuurtje. Wat is dan knapper of beter? Muzikale voorkeuren hebben in sterke mate ook met status te maken.

Hoe bedoelt u dat?

Tegenwoordig gaan veel mensen in Nederland naar de Matthäus Passion. “Waarom ga je daarheen?”, vraag ik dan. “Je gaat niet naar de kerk, wel naar dit christelijke lijdensverhaal.” Dat zit vooral vast op status. Je behoort tot de hoge burgerij en dus ga je naar het Concertgebouw. Dat heeft weinig met muziek te maken. De Franse socioloog Bourdieu benadrukte al sterk het belang van status en erkenning. Via je levensstijl laat je zien tot welke groep je behoort.

Heeft de elite dan een andere smaak dan de massa, de ‘gewone burger’?

Dat is wel veranderd de afgelopen decennia. Ik noem dat een proces van verheffende vervlakking. De elites vonden het lang heel prettig op hun Olympus met de slaven daar beneden. Toen de Leidse wetenschapper Henk Schaafsma op de universiteit begin jaren zestig zei dat hij een tv had aangeschaft, keek zijn collega hem aan “alsof zijn gulp openstond”. Men vond het schokkend dat iemand van de universiteit over tv-programma’s wilde schrijven. Er werd toen in de elite enorm neergekeken op Jan-met-de-pet. Maar die weerzin of angst voor de massacultuur is verdwenen. De elites zagen dat het eigenlijk wel erg saai was in het Concertgebouw en gingen ook naar de Arena voor het voetbal. De professor zie je nu ook op de voetbaltribune. Hij kijkt ook tv. De angst en afkeer van het platte is verdwenen. Sterker nog, het is doorgeslagen de andere kant op.

Doorgeslagen?

In de negentiende eeuw was er nog een burgerlijk vooruitgangsgeloof. Men bouwde spoorwegen, ging kinderen scholen. Die ‘vooruitgang’ was de geniale zelf-legitimatie van De Burgerij. Wij leven nu in een decadente cultuur. Wij burgers zijn bevrijd van de kerk en nu moeten wij ons leven zelf vorm gaan geven, in het nu, want morgen bestaat niet meer, en het hiernamaals al helemaal niet. Maar we hebben geen idee hoe dat te doen! Dan gaan we maar dingen overnemen van de lagere cultuur: gympies kopen, spijkerbroeken met gaten dragen, naar de Toppers, tattoos zetten, Ik vertrek kijken. Wat je nu ziet is een grote capitulatie van de elites voor de platte massacultuur. Wat je op tv ziet tegenwoordig is goeddeels flauwekul, ingegeven door commercie. Het is in mijn ogen één grote uitholling van onze burgerlijke cultuur.

Dit klinkt behoorlijk cultuurkritisch.

Het gaat – heel Faustiaans weer – om en-en. Ik heb nooit een afkeer gehad van de populaire cultuur. Hoog en laag zijn beide nodig. En al het Middlebrow ertussenin trouwens ook. Stel je open voor allerlei cultuuruitingen: uomo universale! Tegelijk: niet alles is goed. Voor mij vormen authenticiteit en persoonlijkheid de kern, de maatstaf om iets te  beoordelen. Is er een oprechte explosie van gevoelens, zoals bij Sinatra of Dylan? Is er een innerlijke drijfveer die in een bepaalde artistieke vorm wordt gegoten? Dat mis ik nu. Er wordt veelal alleen nog naar geld gekeken. In de popcultuur en daarbuiten, de universiteiten met hun woke cultuur voorop. Commercieel conformisme. Ik houd niet van die rapmuziek, maar het komt wel uit de getto’s, het is authentiek. Ze staan ergens voor, net als jullie.

Zou u onze cultuur typeren als individualistisch of meer collectivistisch?

In de jaren zestig zaten we op onze kamertjes naar onze eigen radiootjes te luisteren. Dat individuele werd echter al snel eenzaam en men zocht soortgenoten op. Deze eeuw is de terugkeer van het massaspektakel te zien. De Arena zit altijd vol, is het niet voor Ajax dan wel voor de Toppers. Het is allemaal pseudoreligieuze gemeenschapszin. En een reactie op onze vereenzaming door smartphones. We willen weer fysiek bij elkaar zijn, net als vroeger in de kathedraal. Hup, met zijn allen naar Vermeer. Iedereen wil hetzelfde. Iedereen koopt dezelfde bestseller. We luisteren allemaal naar de Top 2000. De vraag die ik me wel eens stel is of we nu niet de climax meemaken van zowel het individualisme als de massafestijnen. Wellicht legt de individuele zelfexpressie het binnenkort af tegen een nieuw collectivisme, in de vorm van een autoritair politiek systeem.

Prof.dr. Henri Beunders is emeritus hoogleraar Mentaliteitsgeschiedenis aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Vanaf 1990 bekleedde hij de leerstoel Geschiedenis van Maatschappij, Media en Cultuur. Hij bestudeerde met name de wisselwerkingen tussen die elementen en de conflicten die deze opleveren. Vanaf 2015 werd hij er hoogleraar Ontwikkelingen in de Publieke Opinie. In zijn werk als maatschappijhistoricus legt hij veel accent op de populaire cultuur, en de rol van de fysieke media in de politieke cultuur van sociale bewegingen en emotionele omslagen in de publieke opinie. Voor zijn hoogleraarschap was hij onder meer journalist bij NRC. Beunders schreef tal van boeken, waaronder Optocht der tattoos. Jacht op een betekenisvol bestaan (2020), Publieke tranen. De drijfveren van de emotiecultuur (2002) en Hoeveel recht heeft de emotie. Over straffen in de slachtoffercultuur (2018). Zie verder www.henribeunders.com.