In dit artikel laat Pieter Vos met behulp van Søren Kierkegaard het tekort zien van een ironische levenshouding die alles relativeert en niets ernstig neemt. In plaats van ironie te verbinden met relativisme en perspectivisme kunnen we ironie met Kierkegaard zien als deel van een ethischreligieuze levenshouding die in relatie staat tot een achterliggende ernst.
Ironie is meer dan een interessant stijlmiddel. Veeleer staat ironie voor een relativerende levenshouding, die de betrekkelijkheid van het eigen perspectief inziet. In een postmoderne visie bijvoorbeeld is ironie een vorm van relativering die verabsoluteringen voorkomt en helpt om de dingen in hun cultuurbepaalde perspectief te zien. Absolute waarheidsclaims en allesomvattende zingeving van de ‘grote verhalen’ worden onderworpen aan een ironisering die het menselijk bestaan neemt zoals het is: als toevallig en betrekkelijk, open om er zelf iets van te maken.
Een dergelijke opvatting is al te vinden in het werk van Søren Kierkegaard (1813-1855), niet als zijn eigen programmatische visie maar als een visie die als het ware van binnenuit vertolkt wordt door pseudoniemen en personages die staan voor een zogeheten esthetische levensvisie. Deze visie komt bijvoorbeeld naar voren in Kierkegaards eerste grote werk Of/Of, dat onder pseudoniem is geschreven, waarin bovendien diverse personages het woord nemen en dat daarom niet vereenzelvigd kan worden met de visie van Kierkegaard zelf. De esthetici die in het eerste deel van dit boek aan het woord komen, getuigen van een ironische levenshouding. Om dat duidelijk te maken, moeten we eerst iets meer weten over de esthetische levenssfeer.
Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.