Er zit in mij een bepaald technologisch conservatisme. Zo houd ik bijvoorbeeld erg van handgereedschap. Mijn favorieten zijn de zeis en de schaaf. Meer dan hun elektrische of anderszins gemotoriseerde varianten brengen ze je in contact met het onderhavige materiaal. Het geluid dat ze maken is van de soort waarvan je kunt houden; gehoorbescherming is overbodig. Aan het geluid dat de schaaf maakt, kun je horen hoe scherp de beitel is. Door de vaardigheid die ze vereisen in het gebruik, kun je meer genieten van het resultaat. Een eiken plank die, eenmaal vlak, de tekening van het hout naar voren laat komen, maakt het schaven letterlijk de moeite waard. En zo is het ook met het gras dat je met de zeis maait.
Denk overigens niet dat het hier gaat om dom werk. Tijdens de activiteit is er de voortdurende interactie tussen hoofd en handen. In welke hoek moet ik de zeis houden? Hoe zorg ik ervoor dat ik gras gelijkmatig kort maai? Hoe leer ik de houtnerf te ‘lezen’, zodat ik er niet tegenin schaaf? Wat doet de linkerhand en wat de rechter? Wanneer moet ik gaan slijpen, en welke materialen heb ik daarvoor nodig?
Ik weet dat dit romantiserend klinkt, maar dat is de praktijk zeker niet altijd. Eén keer met de zeis door een molshoop jassen en je kunt weer gaan slijpen. En taai en door de regen omgevallen gras maaien is hard werken met matig resultaat. Een laklaag of vervuild hout is funest voor de scherpte van de schaafbeitel. En voordat je een goede slijptechniek onder de knie hebt, ben je heel wat uren prutsen en een berg frustratie verder (op Youtube-filmpjes ziet het er erg makkelijk uit).
Er zijn dus voordelen aan het gebruik van machines. Ze zijn efficiënter: je wint er tijd en inspanning mee. Daar moeten we niet te licht over denken. Het is iets anders om in je vrije tijd uit vrije wil een stuk gras met de zeis te maaien dan uit noodzaak de hele dag, de hele week. Toch zegt de conservatieve stem in mij dat tegenover de kwantitatieve winst van machines vaak een kwalitatief verlies staat van vaardigheden, contact met het materiaal en het vermogen om autonoom een vak uit te oefenen (door bijvoorbeeld zelf je gereedschappen te maken en te onderhouden). De ambachtelijke technologie waar de zeis en de schaaf symbool voor staan, komt mij voor als waarlijk humanistisch (vergelijk het artikel van Cees Zweistra).
Peter-Paul Verbeek, die uitgebreid aan het woord komt in deze Sophie, zou reflecties als bovenstaande zonder twijfel scharen onder de ‘klassieke techniekfilosofie’. Mijn overwegingen wekken de suggestie dat moderne techniek vervreemdend werkt. Ik kan hem goed volgen in zijn kritiek daarop. Tegelijkertijd ervaar ik ook veel affiniteit met het pleidooi Maarten Vogelaar voor ambachtelijkheid en de kritiek van Paul Kingsnorth op de machine die via Frank Mulder tot ons komt, om maar twee artikelen uit dit nummer te noemen. Ik laat de spanning voorlopig nog maar bestaan en wens u veel leesplezier.
Rest mij Emanuel Rutten welkom te heten als nieuwe columnist. Ik hoop dat we nog lange tijd kunnen genieten van zijn filosofische reflecties.
Smaakt dit naar meer?
Neem nu een jaarabonnement op Sophie en ontvang gratis het boek De zeven levens van Abraham Kuyper van Johan Snel!
Het is ook mogelijk om gratis een proefnummer aan te vragen (u ontvangt dan het eerstvolgende nummer).