In Praag kwam Tomáš Halík (1948) als tiener tot geloof. In Erfurt liet hij zich in het geheim wijden tot priester jezuïet (1978). Ook als psychotherapeut en hoogleraar sociologie en filosofie was hij actief. In onze ‘postseculiere’ cultuur ziet hij publieke religieuze uitingen opleven. Maar op deze kleurrijke, lawaaierige spirituele markt naïef wierook offeren op ieder altaar voor nóg een onbekende god wil hij niet (92-94). Als creatief communicator, bruggenbouwer tussen gelovigen en ongelovigen vervlecht hij allerlei theologische en filosofische perspectieven, van Paulus, kerkvaders, mystici en Nietzsche, tot en met … Plantinga en Wolterstorff. Zo, eclectisch en essayistisch, vanuit zijn antennes voor wat in de lucht zit en zijn intuïties daarover, blijkt hij geen origineel of vernieuwend denker. Wat hij wil is lezers verleiden en inspireren tot meedenken over en openstaan voor geloof en hoop.
Jaarlijks houdt Halík een zomerretraite die vaak in een boek resulteert: een essaybundel rond centrale trefwoorden en/of figuren. Geduld met God (2014) draaide om geloofstwijfel en Zacheüs. In 1992 benoemde paus Johannes Paulus II Halík tot lid van de Pauselijke Raad voor Dialoog met Niet-gelovigen, en dialoog is een kernwoord in Theater voor engelen. Aanzet vormde een advies uit 2005 van Joseph Ratzinger (niet veel later: Benedictus XVI) aan ‘ongelovige vrienden’: laat wie het niet lukt om God te aanvaarden, “proberen […] zijn leven zo in te richten […] alsof God bestaat” (29). Wat bedoelde Ratzinger? Hoe ziet dat alsof er concreet uit? Halík verwerkt Ratzingers advies tot hoofdstukken over geloof als hypothese of mogelijkheid, als experiment of spel; ons menselijk leven als een schouwspel, een toneelstuk voor mensen en engelen (1 Korintiërs 4:9). Hoe tastend zoek je als gelovige vaak niet je levensweg? Moeder Teresa raakte haar geloofsvertrouwen langdurig kwijt, maar bleef zich geven. Hoeveel verschilt dat van ongelovigen die liefde opbrengen? Mag dat ‘impliciet geloof’ heten (mits niet uit arrogante annexatie)? Wie leert kijken “door de ogen van de ander” (11, 30, 100), merkt overlap tussen mensen, ondanks verschil in overtuiging.
Ook Halíks schrijfstijl blijft tastend. Verwacht geen precisie, hoogstens geleidelijke precisering. Misleidend acht hij een God “die ook ‘niet bestaan’ kan, dus een wezen onder de wezens, ook al is Hij dan het ‘hoogste wezen’” (49, 201). Zo’n God van de filosofen is uit de (geschiedenis-)verhalen losgepeld, stemt hij in met de eind 2021 overleden filosoof Theo de Boer. Toch volgt hij Richard Kearneys boek The God Who May Be “met zijn concept van een ‘God die kan bestaan’” (24, 35). Kearneys may, legt Halík uit, verwijst naar een kunnen voorbij onze menselijke mogelijkheden, voorbij het can uit Obama’s ‘Yes, we can’ (36). Op de laatste bladzijden blikt Halík nog eens terug: “Ik geloof niet in een God achter […] of buiten de werkelijkheid, maar God als de diepte van de werkelijkheid. Als God tot mij komt als de ‘mogelijkheid’ […] die mijn mogelijkheden overstijgt […], dan sta ik voor de keuze dit aanbod te aanvaarden of me ervoor af te sluiten”, zonder te vluchten in gespeculeer of deze keuze wel of niet bestaat, of iets goddelijks daarachter (201). De lezer is dan ruim 150 bladzijden verder, mogelijk verward door dit jongleren met ‘kunnen’ in verschillende betekenissen. Halík wil bij zijn lezers dan ook geen stelligheid, maar hoop voeden – hoop die hij zelf te danken heeft aan deze God die ongedachte mogelijkheden kan openen juist wanneer je jezelf klem voelt zitten.
Is Halík een allemansvriend? Nee. Wie zich in eigen loopgraven verschansen, laat hij zitten. Dogmatische atheïsten en religieuze fundamentalisten zijn elkaars spiegelbeelden: modernistisch, geharnast. Geen gram geduld heeft hij met opzwepende, charismatische groepsdruk of politieke druk door een Moral Majority. Halíks lezers zullen zich eerder op een open, winderig middenveld voelen staan – met ruimte voor twijfels, maar dan ook voor een ‘terugtwijfelen’: biedt juist de christelijke traditie niet meer leefruimte en diepte dan je dacht? Halík benoemt zijn “heethoofdige” favorieten binnen deze traditie: Eckhart, Luther, Pascal en Kiekegaard (24). Met paradoxen houden ze ruimte voor het Godsmysterie, zonder soft te zijn in wat ze wél zeggen. Liever dát dan “rationalisme in de theologie”, ook niet als “reactie op het andere uiterste: het postmoderne religieuze denken” (14).
Naast het biografische In het geheim geloven geeft Theater voor engelen een goede kennismaking met Halíks denktrant. Zijn andere ‘retraite-vruchten’ bieden soortgelijke stof tot spirituele oriëntatie, vanuit andere invalshoeken.
Tomáš Halík
Theater voor engelen. Het leven als religieus experiment
KokBoekencentrum 2021
204 pagina’s, €22,50
Een paar hoofdlijnen van het leven en werk van Tomáš Halík schetste Rob Nijhoff in Sophie 2018-4: Tomáš Halík: veerman tussen gelovigen en atheïsten.