Pleidooi voor een in het gewone leven verwortelde ethiek

Wat hebben deugdethiek, geestelijke verzorging en rechtvaardige oorlogsvoering met elkaar te maken? Soφie sprak met dr. Pieter Vos, hoogleraar Ethiek en Geestelijke Verzorging bij de Krijgsmacht aan de Protestantse Theologische Universiteit en oud-redacteur van dit tijdschrift. Hij publiceerde onlangs het boek Het goede in het gewone leven waarin hij een lans breekt voor de deugdethiek en haar opeist als katholiek én protestants.

 U bent als theoloog opgeleid maar doceerde ook filosofie. Beschouwt u zich eigenlijk als een theoloog of een filosoof?

“Ik denk dat als je het echt op zijn scherpst stelt, dat ik gewoon een theoloog ben. Ik ben opgeleid als theoloog, maar had vanaf het begin van mijn studie al grote interesse in de filosofie. Ik heb er ook altijd veel filosofie naast gelezen, mede gestimuleerd door Kars Veling, die destijds filosofie doceerde aan de Theologische Universiteit in Kampen aan de Broederweg. Dat vond ik zeer boeiend. Vervolgens gingen we met een aantal vrienden primaire werken lezen, waaronder Gadamers Wahrheit und Methode, Heideggers Sein und Zeit, Levinas’ Totalité et Infini en Kierkegaard. Door dat soort, toch geen kleine werken ploegden we ons heen met een enorm commitment. Op een gegeven moment ben ik ook nog vakken gaan volgen aan de andere universiteit in Kampen, die later is opgegaan in de Protestantse Theologische Universiteit, waar Renée van Riessen doceerde. Over Kierkegaard en Levinas heb ik toen bij haar een bijvakscriptie geschreven. Die werd goed beoordeeld en toen kwam het idee op of ik niet met Kierkegaard verder zou willen in de vorm van een promotieonderzoek. Dat sprak me wel aan en vervolgens ben ik dus aio geworden op een onderzoek naar de meer theologische werken van Kierkegaard. Maar daar zaten natuurlijk ook allerlei filosofische kanten aan. Bij iemand als Kierkegaard loopt het ook erg door elkaar heen. Ik maak me daar zelf ook niet zo druk om, maar soms is het natuurlijk wel van belang om dat enigszins af te bakenen: filosofische vragen zijn niet precies hetzelfde als theologische vragen.”

Herkende u zichzelf in Kierkegaard vanwege die dubbelheid van wijsgeer en theoloog?

“Zeker! In die tijd, toen theologie zo ongeveer de belangrijkste discipline was, werden theologen ook opgeleid in de filosofie. Dat is eeuwenlang zo geweest, bijvoorbeeld ook al bij Thomas van Aquino in de middeleeuwen. Daar zijn de twee ook niet zo goed uit elkaar te trekken. Ik zelf heb onder filosofen de neiging om een wat meer theologische inbreng te hebben. Om het dan toch over God te gaan hebben, bijvoorbeeld, of over het religieuze. Onder theologen neig ik ernaar juist wijsgerige vragen op scherp te stellen: het je terugtrekken op je eigen domein met een geloofsuitgangspunt en dat dan niet meer communiceren naar buiten toe of op een of andere manier verantwoorden, dat bevalt me dan vaak ook niet. Dat kan het effect hebben dat je voor de theologen te filosofisch bent en voor de filosofen te theologisch, maar ik denk dat ik daar over het algemeen wel mijn weg in weet te vinden.”

Ik heb onder filosofen de neiging om een theologische inbreng te hebben. Onder theologen neig ik ernaar juist wijsgerige vragen op scherp te stellen

Hoe maakte u vanuit het werk van Kierkegaard de stap naar de deugdethiek?

“Op zich zat ik in mijn studie theologie al enigszins op dat spoor. In mijn proefschrift zit een hoofdstuk waar ik al iets van het begrip ‘karakter’ verken. De betekenis van de gemeenschap, een centraal begrip in de deugdethiek, is een wat lastig gegeven bij Kierkegaard. Ik kwam daar op enig moment toch bij uit en vond ook wel sporen van deugdethiek bij hem. Eigenlijk denk ik dat je niet veel verder kunt gaan dan dat bij Kierkegaard. Maar voor mij was deugdethiek al wel een belangrijk denkkader, zowel filosofisch vanuit Alasdair MacIntyre, als theologisch bij iemand als Stanley Hauerwas. Het werd vooral belangrijk toen ik na mijn promotie aan de hogeschool Viaa in Zwolle belandde. Daar werd ik lector en mocht ik een lectoraat ‘morele vorming’ vormgeven. Dat ging over de vraag: hoe kun je nu als docent in het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs bijdragen aan de morele vorming van leerlingen en wat is eigenlijk je eigen gevormdheid als docent? En toen dacht ik: wat is nou een ethiek die bij uitstek vormingsgericht is en die eigenlijk het meest pedagogisch is? Dat is de deugdethiek, waarbij het gaat om de vorming van onderliggende houdingen, om karaktervorming van de persoon, van de actor. Dat is precies wat je beoogt in vorming. Meer dan de plichtsethiek vond ik dat een heel bruikbaar perspectief, ook in heel praktische zin in de context van onderwijs. Ik ben toen ook met docenten aan de slag gegaan en constateerde dat er op veel scholen een neiging is om vooral gedragsregels te formuleren. Die worden soms ook op de wand geplakt. Ik dacht: is dat nou eigenlijk wat je wilt? Is dat het einddoel dat je wilt bereiken met onderwijs? De vorming van de leerling tot een goed mens, dat is toch waar het om gaat? Zo ben ik eigenlijk bij de deugdethiek terecht gekomen.”

Wat is het einddoel dat je wilt bereiken met onderwijs? De vorming van de leerling tot een goed mens, dat is toch waar het om gaat?

 


U leest dit artikel gratis. Geïnteresseerd geraakt?

Neem nu een jaarabonnement op Sophie of probeer eerst een proefabonnement!


 

Was het idee toen ook al dat de deugdethiek haaks staat op het protestantisme?

“Dat speelde wel een rol. Ik richtte me aanvankelijk vooral op de moraal-pedagogische en wijsgerige betekenis van de deugdethiek. Ik werd bijvoorbeeld gestimuleerd door het werk van Paul van Tongeren, die toen het vwo-examenboek over deugdethiek schreef. Er waren veel leerlingen die filosofie in hun pakket hadden en er zo mee bekend raakten. Tegelijkertijd zat er in mijn achterhoofd een besef van ‘dit is weliswaar de weg die ik op wil, maar dat gaat eigenlijk tegen de protestantse theologie in’. Het lectoraat was vooral pedagogisch getoonzet, dus een diepgravende studie naar ‘hoe zit dat nou eigenlijk in die protestantse traditie?’ bleef nog minimaal in die tijd. Evengoed vond ik al wel bepaalde aanknopingspunten. Bijvoorbeeld bij Jochem Douma, die in Kampen doceerde als hoogleraar ethiek, en van wie ik nog ethiekonderwijs heb genoten. Die wees er al op, zij het vrij summier, dat de deugden niet helemaal afwezig zijn in de protestantse traditie. Maar overheersend was toch de gedachte dat de Tien Geboden als kader voor de ethiek leidend zijn. Dat zag je ook in de kerk, waar in de klassieke liturgie juist de wet van God centraal staat. Ook daar zag je wel pogingen om die geboden wat meer te vullen. Om het gebod niet zomaar te zien als iets wat van buitenaf op je toekomt, maar als iets wat een innerlijke gevormdheid vraagt, namelijk dat je van harte de wil van God doet.”

Nog even terug naar Kierkegaard. In hoeverre zie je bij hem een bekendheid met de deugdethische traditie?

“Kierkegaard heeft de Ethica van Aristoteles gelezen. Hij gaat expliciet in op bepaalde aspecten van de Ethica en discussieert er ook wat over in zijn aantekeningen. Naast zijn bekende oeuvre is er namelijk nog een hele reeks aan dagboeken, een soort verzamelingen van denkmateriaal. Daarin vind je dus ook beschouwingen over Aristoteles. Je kan de vraag naar de deugdethiek bij Kierkegaard eigenlijk op twee manieren benaderen. Je kan vrij precies gaan kijken in hoeverre hij deugdethische taal hanteert. Dan stuit je op sporen van deugdethiek, bijvoorbeeld in de Opbouwende toespraken waar deugden als geduld, geloof, hoop, liefde en moed aan de orde komen. Maar je zou er ook op een andere manier naar kunnen kijken, namelijk veel meer vanuit zijn centrale thematiek. In zijn existentiële filosofie, die gaat over de persoon, de vorming als mens en de zelfwording, zit een diepe parallel met waar het in de deugdethiek om gaat. Robert C. Roberts, een Amerikaanse psycholoog-filosoof in de traditie van de reformatorische wijsbegeerte, heeft daar een goed boek over geschreven. Hij maakt aannemelijk dat het in Kierkegaards werk voortdurend om zoiets als het karakter gaat. Daarmee zit je heel dicht bij de deugdethische traditie. Ik heb dit zelf ook gedaan in mijn boek Longing for the Good Life.

Traditioneel wordt hij zeker geplaatst in de traditie van de plichtsethiek?

“Het is nog niet zo eenvoudig om daar iets over te zeggen, want er zitten bij Kierkegaard verschillende lagen in. De ethiek komt op verschillende manieren aan de orde. Zo is er de bekende tegenstelling tussen het esthetische en het ethische. In een boek als Of-Of heeft het ethische een plichtsethisch karakter, maar vervolgens krijg je een boek als Vrees en beven waar dat ethische ook weer ter discussie gesteld wordt. De teleologische suspensie van het ethische, als één van de bekendste begrippen uit het boek Vrees en beven, betekent dat het ethische eigenlijk door een gebod van God wordt gesuspendeerd. Abraham wordt opgeroepen om naar de berg Moria te gaan en zijn zoon te offeren. Dat gaat in alles tegen de ethiek in, zou je kunnen zeggen, maar evengoed is het een plicht van God. Zo zou je Kierkegaard in de hoek van de plichtsethiek kunnen plaatsen. Maar daar eindigt het niet mee. De ethiek keert ook weer terug in religieuze zin, ja zelfs in een specifiek christelijke zin in de vorm van naastenliefde. De liefde – Gij zult de naaste liefhebben – heeft wel een plichtsethisch element in zich, maar tegelijk kun je de liefde niet vangen als plicht. Het is juist een innerlijke kwaliteit, en zo schrijft Kierkegaard er ook over. Het beeld ligt dus genuanceerd. Dat is feitelijk wat ik in mijn boek ook doe. Ik vat de deugdethiek niet op als puur tegenover een plichtsethiek staand, maar juist als een omvattende benadering van ethiek waar ook een plichtsethisch element in besloten ligt. In die zin is een losstaande plichtsethiek een typisch modern begrip. Kierkegaard is in zekere zin een moderne denker, zoals wij dat allemaal zijn. Maar mijn poging is om daar achter terug te gaan en een pleidooi te voeren voor een meer omvattende ethiek waarin de deugd niet per se op gespannen voet staat met de plicht of met een gebod uit de wet van God, maar daarmee ook verbonden kan worden. Dat besef zit denk ik diep in de christelijke traditie en daarvan zie je ook bij Kierkegaard iets terug.”

Uw boek biedt een historisch overzicht, maar leest tegelijk als een soort apologie. Vanwaar die lof voor de deugdethiek?

“Het klopt dat ik niet een puur historische interesse heb. Ik ben natuurlijk een systematicus en wil daar iets mee. Wat voor mij het belangrijkste punt is, is dat de moderne ethiek een grote versmalling laat zien, waarbij het alleen nog gaat om het juiste handelen, los van een meer omvattend begrip van het goede leven en samenleven. In die kritiek volg ik MacIntyre. Ik ben behoorlijk kritisch op bepaalde analyses van MacIntyre, maar ik omarm zijn punt dat zich allerlei problemen voordoen in een ethiek die zich op de juiste handeling concentreert. Dat resulteert in een vrij beperkt idee van de ethiek, want wij moeten dan op basis van bepaalde principes bepalen wat juist is om te doen. Dat is een abstractie van het geleefde leven. Het belang van deugdethiek in het algemeen is voor mij de verworteling in het leven zelf. Vandaar ook de titel van mijn boek, Het goede in het gewone leven. Daarbij is het van belang voor de ethiek om daarin verschillende elementen een rol te laten spelen, zoals dat eeuwenlang het geval is geweest. Bijvoorbeeld dat het goed is om innerlijke houdingen te cultiveren en te oefenen. Maar ook dat er een appèl op je af kan komen. Zo zie ik het gebod eigenlijk: het is een appèl van Gods kant, van buiten jezelf. Ook als je soms niet geneigd bent tot het goede. Dan word je toch opgeroepen om verantwoordelijk te zijn en meer specifiek voor het welzijn van de ander. Dat omvattende karakter waarin deugd en gebod, geweten en navolging samengaan, daar gaat het mij om, dat vind ik de waarde van de deugdethiek. Het is niet een soort alternatieve moderne ethiek in plaats van een plichts- of een gevolgenethiek. Wanneer je alleen maar je vertrekpunt neemt in karakterhoudingen, zou dat nog steeds beperkend zijn en zit je nog steeds in een modern denkkader van een gerichtheid op het juiste handelen, nu vanuit deugden. Het is mij te doen om een meer omvattende vorm van deugdethiek.”

Op basis van bepaalde principes bepalen wat juist is om te doen: dat is een abstractie van het geleefde leven

Waarom vindt u het belangrijk om de deugdethiek te claimen voor de protestantste traditie?

“Blijkbaar, en dat levert dat historisch onderzoek ook op, is die Reformatie helemaal niet zo’n breuk als wij geneigd zijn te denken. In die zin is mijn boek ook een soort deconstructie van allerlei beelden, van een bepaalde bril waarmee wij naar dat verleden kijken. Daardoor zien we 1517 als een enorme breuk. Luther zet het mes erin en dan gaat het ineens een heel andere kant op. Dat beeld blijkt dus problematisch te zijn, aangezien veel protestanten gewoon putten uit die aloude traditie. Dat vind ik een heel interessant gegeven. Blijkbaar betekende het inzicht van genade en verlossing door Christus alleen niet meteen een breuk met het ethische framework dat overgeleverd werd. Nee, ze putten daar volop uit. Dat wijst op grote continuïteit. En dan zit er nog een laag in het boek, en dat is die van de eigen accenten in dat protestantse denken die wel eens erg interessant zouden kunnen zijn voor het heden, voor een hedendaagse deugdethiek. Dat is ook deel van mijn zoektocht geweest en dat heb ik wat beproefd en in gesprek gebracht, met name in de tweede helft van het boek. Denk aan de betekenis van morele voorbeelden. Ook dat is een heel oude lijn in de deugdethiek: je leert de deugden door te kijken naar mensen die bij uitstek die deugen belichamen. Gebeurt er iets in die protestantse traditie dat daar nieuw licht op werpt? En hoe zit het bijvoorbeeld met de verhouding tot de genade in de wijze waarop je die deugden verwerft? Zou dat ook betekenisvol kunnen zijn? Dat soort van zoekvragen hebben mij geholpen om een gesprek te organiseren tussen de protestantse traditie en hedendaagse deugdethische vraagstukken.”

Was de continuïteit die u beschrijft niet eerder een soort laatste stuiptrekking van een traditie?

“Ik heb toch het idee dat die deugden niet alleen maar een versiering zijn. Veel protestantse auteurs waren diepgaand in de weer met de Ethica van Aristoteles. Daarin speelt het gebod eigenlijk nauwelijks een rol. Het feit dat ze dat boek zo serieus nemen en daar zozeer uit putten, betekent naar mijn idee toch dat die deugdethische taal en dat hele denkkader en het gevulde begrip van het goede nog niet wijst in de richting van de moderne plichtsethiek. Je zou natuurlijk kunnen zeggen: maar er verandert ook wel wat. Bergt hun interpretatie niet ook de mogelijkheid van een soort versmalling richting een moderne plichtsethiek? Daar zit wat in. Er is meer onderzoek nodig naar hoe die lijnen doorlopen naar bijvoorbeeld Kant of de Schotse verlichtingsfilosofen. Er is altijd nadruk op gelegd dat hun denken verworteld is in de protestantse traditie en het niet voor niets is dat ze daaruit putten. Ik ga nadrukkelijk aan de andere kant hangen. Neem bijvoorbeeld een begrip als ‘plicht’ of officium, dat is een veel gevulder begrip dan het gaandeweg in de moderniteit gekregen heeft. Dat woord betekent niet: er komt een plicht van buiten op jou af en je hebt maar simpelweg te gehoorzamen. Je kunt het ook anders vertalen. Daar zit eigenlijk die deugdethische kant helemaal in. Het belichaamt dan een soort ambt, taak of roeping, en de ‘plicht’ is dan iets dat past bij jouw rol. Er zijn ook onderzoeken die wijzen op de betekenis van de Stoa. Dan zit je ook weer in een andere hoek dan de aristotelische deugdethiek. Er zit kortom allerlei reliëf in. Maar ik zou het zelf niet als een laatste stuiptrekking zien. Daarvoor vind ik het deugdethische gehalte te robuust. De deugdethiek is een gemeenschappelijk denkkader van katholieke én protestantse theologen. Die aarzelen ook niet om een nieuwe editie van Aristoteles’ Ethica uit te geven samen met humanisten. Tal van protestantse theologen publiceren een commentaar op de Ethica. De continuïteit met de traditie is wel heel sterk, denk ik.”

De deugdethiek is een gemeenschappelijk denkkader van katholieke én protestantse theologen

Is de deugdethiek ook iets dat je als theoloog in de Schrift terugleest? Of is de Bijbel daar te veelkleurig voor?

“Ik denk dat de Schrift sowieso veelkleurig is. Daar zijn we ook mee bezig in onze onderzoeksgroep, het Moral Compass Project. Er zijn heel interessante studies, bijvoorbeeld van John Barton, die laat zien dat allerlei vormen van ethiek te herkennen zijn in de Bijbel. Klassiek is natuurlijk de wijsheidsliteratuur waar ook die deugdethische lijn te herkennen is. Maar het is breder dan dat. Je ziet het ook in het Nieuwe Testament, waar vaak verbindingen gelegd worden met de vrucht van de geest en verschillende deugdethische typeringen gegeven worden van de kwaliteiten die Paulus daar dan noemt. Ik heb zelf vrij veel werk gemaakt van de notie van de navolging van Christus. In de evangeliën heeft dat begrip een centrale plaats, wat we kunnen begrijpen in termen van de vorming als persoon in navolging van Christus. Dat zijn naar mijn idee wel aanknopingspunten voor een deugdethiek, maar dan wel in brede zin opgevat, dus niet los van een gebodsethiek. De vraag ‘wat is nou precies de ethiek in de Bijbel?’ is niet eenvoudig te beantwoorden. Dat is een veelkleurig verhaal, gekleurd ook door de context waarin de bijbelschrijvers schreven. De Bijbel biedt geen ethiek zoals wij deze nu opvatten, namelijk als een discipline die systematisch nadenkt over vragen van het goede, het juiste en het rechtvaardige.”

Zou je kunnen zeggen dat er tussen het Oude en Nieuwe Testament een verschuiving in ethiek plaatsheeft van plichtsethiek naar deugdethiek?

 “Ik vrees dat dat een simplificatie is. Denk bijvoorbeeld aan de profetische geschriften, waarin staat: ‘Ik wil uw offers niet, maar uw hart’. Daar zit eigenlijk ook al iets van een wending naar het karakter in. Het gaat er niet om dat je op een soort externe manier voldoet aan allerlei plichten. Nee, het gaat erom wie je bent voor het aangezicht van God. Dan gaat het dus ook om de liefde voor God, zoals God ook zijn volk liefheeft. De verbondsrelatie is geen contract, het is een relatie. Dus ik denk dat ook in het Oude Testament wel allerlei elementen van een karakterethiek aanwezig zijn.”

Het gaat er niet om dat je voldoet aan allerlei plichten, het gaat erom wie je bent voor het aangezicht van God

Die dan wellicht nog wat radicaler worden bij Jezus en Paulus?

“Er gebeurt natuurlijk wel wat in het Nieuwe Testament. Je zou kunnen spreken in termen van de wet van Christus. Dat is wel een verandering. Ik denk niet dat die wet van Christus dan in de plaats komt van zoiets als de natuurwet of de Decaloog, maar wel een soort radicalisering geeft. Bijvoorbeeld in de naastenliefde die heel omvattend is, met inbegrip van de vijand, en ook een soort universele reikwijdte krijgt.

Hoe wordt de deugdethiek in de reformatorische wijsbegeerte eigenlijk gewaardeerd?

“De normatieve praktijk-benadering is hierin heel belangrijk, in mijn boek ga ik daar ook op in. De traditie van de reformatorische wijsbegeerte is natuurlijk verworteld in het neocalvinisme van Abraham Kuyper en ik denk dat daarin ook wel iets van een versmalling zichtbaar is naar een gebodsethiek. Herman Bavinck, die veel verwijst naar de oude gereformeerde traditie, benoemt ook wel de deugden in zijn Gereformeerde ethiek. Je ziet daarin dat hij met al die gereformeerde auteurs die over deugden spreken in de weer is, maar uiteindelijk kiest hij dan toch voor het begrip plicht als leidende categorie. Het is duidelijk dat het neocalvinisme en daarmee dus ook de reformatorische wijsbegeerte in die zin getekend is door de moderniteit en ik denk dat er daardoor een bepaalde eenzijdigheid in is geslopen. De nadruk kwam te liggen op geboden, plichten en principes waaruit je dan precies kunt afleiden hoe je moet handelen. Datzelfde zie je overigens bij de rooms-katholieken in het neothomisme, waar wordt gewerkt vanuit een natuurwetsidee. Daar zijn de deugden altijd wel in gebleven, maar toch met een zelfde soort versmalling.

Daartegenover zie ik de normatieve praktijk-benadering die veel werk maakt van het begrip ‘praktijken’ waarin de deugden ook terugkeren. In het boek van Henk Jochemsen, Jan Hoogland en Gerrit Glas, Verantwoord medisch handelen, over normatieve praktijken, zien we bijvoorbeeld ook de deugden die passen bij een arts terugkomen. Toch blijven de deugden nog wat secundair. Mijn boek kun je dus ook als aanvulling op het debat over normatieve praktijken zien. Ik zie namelijk ook een risico dat als we de normatieve praktijken helemaal in principes of regels voor het handelen van professionals willen vangen, we het beroepsethos van professionals niet goed recht doen. Het begrip deugd is volgens mij beter in staat om dat te beschrijven. Een beroepsethos kun je nooit helemaal vangen in regels, ook niet in ethische beroepscodes bijvoorbeeld. Daarvoor heb je deugden nodig.”

Het is duidelijk dat de reformatorische wijsbegeerte getekend is door de moderniteit en dat er daardoor een bepaalde eenzijdigheid in is geslopen

Waar komt uw interesse in de ethiek en geestelijke verzorging bij de krijgsmacht vandaan?

“Ik ben daar in 2011 bij betrokken geraakt via een symposium waar de vraag centraal stond hoe er vanuit de geestelijke verzorging kan worden bijgedragen aan de morele vorming van militairen. Vanwege mijn kennis van die morele vorming in beroepscontexten en de deugdethiek werd ik daarvoor gevraagd. Geredeneerd vanuit deugdethiek en die normatieve praktijken is dan de vraag: wat is het eigene van zowel de praktijk geestelijke verzorging als de militaire beroepspraktijk? Toen werd ik me er ook sterk bewust van dat die geestelijk verzorger een unieke positie inneemt binnen de krijgsmacht. ‘Wel in de krijgsmacht, maar niet van de krijgsmacht’, zeggen ze zelf vaak. Ze trekken een uniform aan, gaan mee op uitzending of op oefening, maar het is volkomen duidelijk dat ze geen militairen zijn. Die ambivalente positie vind ik erg interessant en belangrijk en biedt ook de mogelijkheid om op een bijzondere manier bij te dragen aan de moraliteit van militairen.”

Worden de deugden ook gebruikt voor de vorming van officieren en manschappen?

 “De deugden zijn best populair onder militairen en krijgen ook een plaats in de militaire opleidingen. Dat was al zo bij Homerus, die het heeft over moed als kerndeugd van de militair. In de hedendaagse context kleeft er aan militaire deugden als discipline, loyaliteit en opofferingsgezindheid ook een risico. Neem loyaliteit: ben je loyaal aan de doelen van de krijgsmacht, de hogergeplaatsten en je kameraden? Of ben je loyaal aan wat moreel goed, juist en rechtvaardig is? Er kan tussen die twee een conflict ontstaan. Zo kan er eenzijdig op de groepscohesie worden ingezet, met als gevolg dat je eigen morele grenzen worden overschreden. Het is belangrijk om daarover na te denken en dat kan bij uitstek bij de geestelijke verzorging.

Mijn suggestie is dat je de vier kardinale deugden en drie theologische deugden als leidend kader zou kunnen gebruiken. Dus dat naast zoiets als moed of matigheid, die je in termen van discipline en gevechtsbereidheid zou kunnen opvatten, ook de verstandigheid en de rechtvaardigheid cruciaal zijn. Is datgene waarop jouw deugden zich richten ook dienend aan het hogere doel van rechtvaardigheid? Concreet betekent dit dat het beroep van de militair erop gericht is om recht en vrede in de wereld te dienen. Dan blijkt ook dat dit een ongewone beroepspraktijk is. Het unieke van een krijgsmacht is dat ze iets moet kunnen doen wat een normale burger niet mag doen en ook niet als nastrevenswaardig kan zien, namelijk geweld uitoefenen, namens de staat. Natuurlijk om het ongebreidelde geweld in te dammen, maar toch moet je uiteindelijk iemand kunnen verwonden of doden. In hoeverre draagt dat nu bij aan het goede leven? Dat kan alleen als je voor ogen houdt dat militair geweld ingezet wordt om burgers te beschermen tegen onrechtmatig geweld en om recht en vrede in de wereld te bevorderen. In die zin is ook de militair gericht op het goede leven en samenleven. Maar dat neemt een heel paradoxale vorm aan, waarbij het goede leven tegelijk fundamenteel onder druk kan komen te staan.”

Het unieke van een krijgsmacht is dat ze iets moet kunnen doen wat een normale burger niet mag doen en ook niet als nastrevenswaardig kan zien, namelijk geweld uitoefenen

En hoe passen die drie theologische deugden bij een krijgsmacht?

 “In de christelijke traditie is lang nagedacht over hoe om te gaan met oorlog. Bij Augustinus bijvoorbeeld, zo’n beetje de vader van de rechtvaardige oorlog-traditie, speelt de liefde een cruciale rol. Dat heeft iets paradoxaals, want het gaat dan om de liefde voor de vijand. Ik heb daar zelf ook op zitten puzzelen: hoe kan zo’n notie van naastenliefde voor een militair een rol spelen? Om effectief te kunnen zijn moeten militairen de vijand soms ontmenselijken tot een ‘object dat uitgeschakeld moet worden’. Maar ergens zul je toch terug moeten keren naar de notie dat die ander een mens is. Zelfs als die de meest gruwelijke dingen doet – want het kan zijn dat de tegenstander niets ontziend optreedt – dat je die ander dan toch nog als medemens blijft zien. Ik ben onder de indruk van de verhalen van geestelijk verzorgers aan het front in Oekraïne. Daarover zijn nu de eerste onderzoeken verschenen en de belangrijkste rol van die geestelijk verzorgers blijkt de humaniteit van die militairen hooghouden. Om te voorkomen dat ze war animals worden, ondersteunen ze juist hun morele karakter. Ook reiken ze de militairen kleine momenten van hoop aan, bijvoorbeeld in de vorm van een bericht van het thuisfront en door nabij te zijn in alles wat ze doorstaan. Zo houden ze iets van hoop en geloof levend dat er vrede mogelijk is en leven na de verschrikkingen van de oorlog.”

Hoe krijgt dit vorm binnen de religieuze pluraliteit van de krijgsmacht?

“Het is inderdaad een heel plurale context. Er zijn daarom ook allerlei verschillende geestelijk verzorgers. Dat varieert van protestants tot humanistisch en joods tot boeddhistisch. Veel militairen hebben ergens wortels in de christelijke traditie, maar geven daar zelf niet meer actief vorm aan. Maar het blijkt toch dat die grote verhalen, die traditie en geloofsstaal, heel behulpzaam kunnen zijn als bron van betekenis. Ik denk dat geestelijk verzorgers daar onbeschroomd uit kunnen putten. Als dat maar gebeurt met openheid voor pluraliteit. Ik heb dat vorig jaar ervaren in een viering die ik in Litouwen heb meegemaakt. Na de hectiek en het enorm gefocust zijn van een meerdaagse oefening schuift er een grote groep militairen aan bij het bezinningsmoment om even tot zichzelf te komen, een kaarsje te branden, naar muziek te luisteren en woorden over, in dit geval, Goede Vrijdag en Pasen, te horen. Blijkbaar heeft dit toch betekenis voor een grote groep militairen. In de krijgsmacht en breder in de maatschappij is er door het wegvallen van de grote levensbeschouwelijke betekenissystemen een soort verlegenheid om woorden te vinden voor existentiële, morele en spirituele ervaringen. Militairen zijn ook niet zulke praters. Hoe waardevol is het dan dat er geestelijk verzorgers zijn die woorden geven aan zulke ervaringen en bij wie militairen op verhaal kunnen komen!”

U noemde net Augustinus als vader van de rechtvaardige oorlog-traditie. Hoe staat u daar in?

 “Ik herken mij in die traditie, maar merk meteen wel op dat er ook veel misverstanden over zijn, namelijk dat oorlogen gerechtvaardigd worden. Ik zie die traditie juist als een kader om oorlogen in te perken. Het antwoord op de vraag of oorlog gerechtvaardigd is, is: ‘nee, tenzij’. De traditie van de rechtvaardige oorlog is een ethisch denkkader om oorlogen en de uitvoering ervan steeds uiterst kritisch te beoordelen. Oorlog is een uitzondering, een laatste redmiddel. Het bepalende idee is bij Augustinus niet oorlog maar vrede. Oorlogen zijn namelijk verschrikkelijk. Als de wijze man op een gegeven moment toch moet besluiten om ten strijde te trekken, zo zegt Augustinus, dan is dat altijd in het besef dat oorlog voeren verschrikkelijk is, hoogstens een noodzakelijk kwaad. Cruciaal in de traditie van de rechtvaardige oorlog is het onderscheid tussen agressor en slachtoffer. Ten strijde trekken is alleen gerechtvaardigd ter verdediging tegen een agressor en om burgers die slachtoffer worden van brute agressie te beschermen. Er is in de 20e eeuw ook een traditie die zich juist richt op rechtvaardige vrede. In dat denken ligt de nadruk op het internationale recht en het voorkomen van de oorlog. Dat is heel belangrijk. Maar ook daar zie je wanneer het aankomt op de vraag of een land zich mag verdedigen tegen agressie, zoals in het geval van Oekraïne, dat men weer terugvalt op principes van de rechtvaardige oorlog.”

Is de ethiek van oorlogsvoering veranderd, met dat technologie een steeds grotere rol is gaan spelen?

 “Ik heb zelf de neiging om de positie in te nemen dat de veranderingen eerder gradueel zijn. Dus dat ook bij een cyberoorlog, hybride oorlog of het gebruik van autonome wapens elke keer weer dezelfde ethisch vragen spelen over wat proportioneel is, hoe burgers kunnen worden onderscheiden van combattanten en wanneer het gerechtvaardigd is om oorlog te voeren. Met de cyberaanvallen van Rusland op het Westen, ook op Nederland, wordt al gesproken van een grijs gebied of donkergrijs gebied tussen oorlog en vrede. Maar ook hier is het belangrijk om in het rechtvaardigen van de respons daarop goed te blijven onderscheiden tussen schade aan allerlei systemen en aanvallen die daadwerkelijk leiden tot het doden en verwonden van burgers. Steeds moet escalatie van geweld zoveel mogelijk worden voorkomen.”

Bio: Prof. dr. Pieter Vos is hoogleraar Ethiek en Geestelijke Verzorging bij de Krijgsmacht aan de Protestantse Theologische Universiteit. In 2002 promoveerde hij op een proefschrift getiteld De troost van het ogenblik: Kierkegaard over God en het lijden. Van 2006 tot 2012 was hij Lector Morele Vorming aan hogeschool VIAA te Zwolle. Sinds 2010 werkt hij als ethicus aan de PThU. Dit jaar verscheen in de boekenreeks Verantwoording Het goede in het gewone leven. Protestantse Deugdethiek.