Thomas van Aquino
Wat maakt gelukkig? Vertaling en toelichting door Niko Schonebaum
Damon 2021
192 pagina’s, €19,90
Onlangs is een tekst van Thomas van Aquino (1225-1274) in Nederlandse vertaling verschenen onder de titel Wat maakt gelukkig? Volgens Rudi te Velde is het een boeiende en nog altijd actuele verhandeling over het menselijk geluk, wat het is en waarin het bestaat. De tekst is door de scholastieke betoogtrant niet in alle opzichten even gemakkelijk te volgen, maar is toch wel geschikt als een eerste kennismaking met het denken van Thomas, zeker met hulp van de nuttige toelichtingen die de vertaler bij de tekst heeft gemaakt.
Wat heeft Thomas ons te zeggen over het menselijk geluk? Hoe gaat hij te werk? Volgt hij het spoor van Aristoteles, die in zijn Ethica uitvoerig over het goede leven en het geluk (eudaimonia) heeft geschreven? Of wil hij vooral als christelijk theoloog over de gelukzaligheid van de mens spreken?
De tekst in vertaling bevat enkele ‘kwesties’ (quaestiones) uit de Summa Theologiae, om precies te zijn, uit het begin van het tweede deel van de Summa, dat gewijd is aan het menselijk handelen op weg naar God als het einddoel van het leven. We komen in dit deel allerlei thema’s tegen die thuishoren in een ethica: centraal staat de vraag naar het goede leven. In dat kader komt Thomas te spreken over de vrije wil, de handeling, de deugden en ondeugden, de wet; maar ook een thema als ‘genade’ komt aan bod, een kernbegrip van het christelijk geloof. Hij put daarbij uit verschillende bronnen: filosofie (vooral Aristoteles), de Bijbel en de kerkvaders. Zo werkt dat in de dertiende-eeuwse scholastiek. De magister stelt vragen, ordent zijn materiaal volgens logische schema’s, verheldert lastige begrippen en streeft ernaar alle theologische kennis in een systematisch verband te ordenen; en maakt daarbij volop gebruik van de beschikbare filosofische bronnen.
Doelgerichtheid
Wat komt daar nu uit? Het eerste wat genoemd moet worden, is de gedachte van de doelgerichtheid van alle dingen. Alles werkt omwille van een doel, zo leerde Aristoteles. Dat geldt ook voor de mens, alleen gaat bij de mens de doelgerichtheid samen met kennis en wil: mensen handelen zo dat ze zich vrij naar een doel bewegen op grond van de kennis die ze van dat doel hebben. Wat is dat doel? Wel, zegt Thomas, als het gaat om het ‘laatste doel’, hét doel dat in alle relatieve doelen meespeelt en uiteindelijk beoogt wordt, dan is dat God. Het ‘laatste doel’ is geen kwestie van vrije keuze; dat ligt in zekere zin ingegrift in de natuur van de mens. Betekent dit dat de mens van nature naar God verlangt? Ja, aldus Thomas, maar er zitten nog wel een aantal stappen tussen. Het verlangen is niet direct een open boek. Mensen streven naar het ‘laatste doel’, en dat bestaat in iets dat het leven zijn richting en zin geeft. Mensen zijn ergens naar onderweg. Belangrijk is nu dat je dat ‘doel’ op twee manieren kunt beschrijven. Je kunt zeggen: het gaat me om het bereiken van het doel of het gaat me, in dat bereiken, om dat doel zelf. Dus het laatste doel is, aan de ene kant, het geluk – en ‘geluk’ is dan een term voor het voltooid-zijn van het streven of verlangen – en, aan de andere kant, dat wat gelukkig maakt, namelijk God. In het Latijn heet dat beatificans. Daarom zijn er twee vragen die centraal staan in Thomas’ betoog: de vraag naar wat geluk is en de vraag waarin het bestaat (wat gelukkig maakt).
Visio beatifica
Het blijft nog allemaal tamelijk abstract. Beatitudo, een prachtig woord dat wordt vertaald met gelukzaligheid: wat moeten we ons daar precies bij voorstellen? Wat algemeen geldt voor de scholastieke vorm van denken en reflectie is dat hier niet direct wordt gedacht aan een bijzondere ervaring of beleving. Het is niet iets wat je in bepaalde mate kunt voelen. Wat het precies betekent voor de mens om gelukkig te zijn is daarom moeilijk aanschouwelijk te maken. Thomas situeert het geluk aan het einde van de rit. Als je het menselijk leven als een ‘weg’ ziet, een wording naar een voltooide staat, dan kun je die voltooide staat aanduiden met een woord als geluk. Thomas gebruikt hiervoor ook de formele uitdrukking het ‘volmaakte goed’, dus dat wat de mens compleet goed doet zijn. De christelijk theologie heeft dat geluk begrepen als iets dat plaatsvindt in de hemel, bij God. De klassieke formulering hiervoor is: “de gelukzalige aanschouwing van het wezen van God”, de visio beatifica. Dat sluit aan bij het woord in de eerste brief van Johannes: “..wij weten dat wanneer het geopenbaard wordt, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.”
Hoe moeten we dat begrijpen, dat de mens zijn ultieme volmaaktheid heeft in het ‘zien van God’? Opmerkelijk is dat Thomas zich in zijn argumentatie beroept op het wijsgerig verlangen in de mens naar kennis. Aan het begin van de wijsbegeerte staat de verwondering (Aristoteles). De verwondering opent een streven naar kennis van oorzaken, dat idealiter uitmondt in de kennis van de ‘eerste oorzaak’, in het licht waarvan alles zijn begrijpelijkheid vindt. Het menselijk intellect, aldus Thomas, heeft een natuurlijke aandrang om vanuit de wereld van de fenomenen de oorzaken te leren kennen, en uiteindelijke de eerste oorzaak (= God), en daar zien we, aan de horizon van het intellectuele leven, de visio beatifica opdoemen.
Het geluk moet dus iets zijn van het verstand, niet van de wil. Het is het verstand dat kent, de wil die liefheeft. Maar iets liefhebben, zo verdedigt Thomas, veronderstelt dat je het kent. Hoewel het intellect het primaat heeft, staat het voor Thomas niet los van het willen en de liefde. De mens moet begrepen worden als een kennend en beminnend wezen, dat naar zijn aard open staat voor het ware en voor het goede.
Gelukskandidaten
Mensen streven van nature naar het geluk, zo luidt een bekende these van de klassieke ethica. Maar dat wil niet zeggen dat het voor ieder mens direct duidelijk is waarin het geluk gevonden kan worden. Je kunt zeggen dat de mens van nature uitstaat naar het geluk en het goede, maar dat hij tegelijk zijn verlangen nauwkeurig moet onderzoeken om te weten wat hij nu in waarheid verlangt. Deze taak van de klassieke ethica zien we Thomas ook uitvoeren in de vertaalde tekst uit de Summa. In de tweede kwestie stelt hij de vraag waarin het geluk van de mens inhoudelijk bestaat en gaat op zoek naar een antwoord door verschillende gelukskandidaten langs te gaan. Wat schenkt geluk? Is het rijkdom, eerbetoon, roem of faam, macht, lichamelijk welzijn, genot, geestelijk welzijn of welk eindig (en dus beperkt) goed dan ook?
De vraag is dus: wat maakt een mens gelukkig? Wel, zegt de een, dat weet ik wel: wat mensen nastreven is rijkdom, en dan vooral geld, want met geld kun je alles verkrijgen wat je hartje begeert. Met geld kun je goederen kopen die je nodig hebt voor het levensonderhoud. Maar het kan toch niet zo zijn, merkt Thomas op, dat het ultieme doel van de mens gelegen is in de noodzakelijke goederen voor het levensonderhoud, want deze maken het leven mogelijk. Maar het doel van het leven kan toch niet zijn het leven in stand te houden. Het doel van een schip is ook niet om hem in de haven te houden en zo goed mogelijk te conserveren. Voor de vraag naar het geluk moet je verder kijken dan wat een mens nodig heeft voor het levensonderhoud.
Stap voor stap gaat Thomas zo verder in zijn onderzoek naar de ‘geluksmakers’. Mensen vinden het bijvoorbeeld belangrijk om geëerd te worden en zijn met niets anders bezig dan met het najagen van eerbewijzen. Mensen willen erkenning. Maar goed beschouwd is het zo dat men eer zoekt vanwege de erkenning van een voortreffelijkheid. Het eerbetoon wil de voortreffelijkheid van een mens in het licht stellen. En als iets gelukkig maakt is het eerder die voortreffelijkheid zelf dan het eerbetoon. Steeds gaat het om iets waar mensen waarde aan hechten, soms zelfs zo dat ze alles ervoor opzijzetten, of het nu gaat om gezondheid, macht, genot, en dergelijke. Maar van ultieme waarde zijn dit soort zaken toch niet. Neem bijvoorbeeld macht. Sommige mensen stellen alles in het werk om macht te verwerven. Macht is wat ze uiteindelijk willen, want heb je macht dan heb je alles. Bij nader inzien blijkt macht instrumenteel te zijn; je kunt het inzetten voor iets dat goed dan wel slecht kan zijn. Ik citeer Thomas: “macht gaat samen met zowel goed als kwaad. Gelukzaligheid is het eigen en volmaakte goed van de mens. De gelukzaligheid zal dus eerder in een goed gebruik van macht bestaan, namelijk door de deugd, dan in macht zelf.” (artikel 4).
Transcendentale openheid
De laatste vraag van de tweede kwestie gaat erover of het menselijk geluk in enig geschapen (dus beperkt) goed bestaat. Het antwoord is heel beslist. De mens kan zijn geluk niet vinden in een geschapen goed, simpel vanwege het feit dat geen geschapen goed het verlangen geheel tot rust kan brengen. Waarom is dat zo? Waarom gaat het verlangen van de mens uit naar het ‘ongeschapen goed’? Voor Thomas wordt de menselijke geest gekenmerkt door een transcendentale openheid. ‘Transcendentaal’ wil in de middeleeuwse filosofie zeggen: niet beperkt tot een bepaald domein van de werkelijkheid maar omvattend universeel. Zo is het verstand actief tegen de transcendentale horizon van het ware, en de wil tegen de transcendentale horizon van het goede. De menselijke wil heeft in beginsel een universele reikwijdte, die verder reikt dan enig eindig en beperkt goed. De wil, zo wil Thomas laten zien, kan geen genoegen nemen met iets van eindige waarde; pas in een ‘ongeschapen goed’ vindt het zijn uiteindelijke vervulling conform zijn transcendentale openheid.
Uiteindelijke oriëntatie in het leven
Na het lezen van de tekst van Thomas zou men wellicht de indruk hebben gekregen dat het geluk voor de mens wel erg ver weg ligt, zelfs voorbij de grenzen van dit aardse leven. Kan de mens op deze manier wel ooit gelukkig worden? Thomas betoogt dat het geluk het volmaakte goed is, en dat het volmaakte goed het ultieme doel (ultimus finis) is voorbij welke er niets meer te streven overblijft. Het geluk ligt dus aan het einde van de rit, het is de voltooiing. Maar wat betekent dit nu voor het concrete leven hier en nu? Kan men hier al iets van het geluk proeven? Voor de moderne mens is geluk onlosmakelijk verbonden met de ervaring van je leven als bevredigend of zinvol. Je bent gelukkig wanneer het je goed gaat, door werk, relaties, gezondheid, talenten, et cetera. Bij Thomas ligt het accent echter op de uiteindelijke oriëntatie in het leven. Je kunt je gelukkig voelen door werk, relaties of gezondheid, maar toch van de ‘weg’ afraken en de richting op het doel dat je tot een goed mens maakt kwijtraken. Geluk is in deze tekst van Thomas dus ook een normatief begrip; het is verbonden met het goede. In het geluk ervaart de mens zich in overeenstemming met zijn bedoeling.
Rudi te Velde is bijzonder hoogleraar vanwege de Stichting Thomas More aan de Tilburg School of Catholic Theology.