Where no man has gone before – Utopiedenken in de techniek

De kunst voor ingenieurs is niet om perfecte producten te ontwikkelen, maar producten die op een aanvaardbare manier onvolmaakt zijn, stelt Marc de Vries.

Kapitein Kirk is zojuist geteleporteerd van het ruimteschip de Enterprise naar het oppervlak van de planeet Delta Vega. Door even niet goed te kijken waar hij loopt, valt hij van een rots en loopt een grote gapende wond aan zijn been op. Hij pakt meteen zijn communicator uit zijn zak, klapt het dekseltje open en vraagt Scotty om hem weer naar de Enterprise te ‘beamen’. Daar staat dokter McCoy al klaar om hem te behandelen. Met zijn tricorder strijkt hij over het been van Kirk en onmiddellijk geneest de wond. Kirk is volledig hersteld en loopt naar de brug van het ruimteschip om daar met applaus te worden ontvangen door de Russische veiligheidsofficier Chekov, de Chinese piloot Sulu, en eerste officier Spock van de planeet Vulcan.

Dit had een scene kunnen zijn uit de sciencefiction serie Star Trek uit 1966 (nu The Original Series geheten, vanwege de latere series). Vanuit zijn humanistische overtuiging schiep Gene Roddenberry deze serie; hij laat zien wat een fantastische wereld er komt als de mens zijn goede bedoelingen uitleeft in de technologie. Je verplaatsen zonder beperkingen, communiceren wanneer en met wie je wilt, het in een oogwenk laten verdwijnen van ziekten en aandoeningen – en als gevolg van dat alles vrede tussen alle volkeren en culturen. Het moet ronduit schokkend voor het Amerikaanse publiek geweest zijn om midden in de Koude Oorlog op een Amerikaans ruimteschip een Rus en een Chinees als officier te zien. Tegen de aanwezigheid van verbindingsofficier Uhura werd zelfs door de kijkers geprotesteerd omdat zij een vrouw met een zwarte huidskleur was. Blijkbaar was het gelijkheidsideaal van Roddenberry, gerealiseerd in de wereld van Star Trek, voor die tijd nog een brug te ver. Wat voor de een ideaal is, is het voor de ander blijkbaar niet.

Technology fiction

Star Trek illustreert het beloftekarakter van technologische ontwikkelingen. Technologie zal de wereld verbeteren. Het gaat van goed via beter naar best. Een aantal beloften worden waargemaakt. Wie de communicator van Kirk ziet, herkent meteen zijn eigen smartphone. Andere beloften worden (nog) niet waargemaakt, zoals het je kunnen verplaatsen door teleportatie. Maar het streven is er en de ultieme belofte is die van een ideale wereld, een utopie. Letterlijk betekent het woord ‘utopie’ ‘niet-plaats’ (in het Grieks: ou-topos). Thomas More gebruikte in 1516 dit woord om een eiland met een volmaakte maatschappij-inrichting te beschrijven. Ongeveer een eeuw later (in 1627) beschreef Francis Bacon ook zo’n ideaal eiland onder de titel ‘Nieuw Atlantis’. Daar zijn het de wetenschappers, en niet de politici en bestuurders, die zorgen voor de utopische kwaliteit van het eiland. In onze tijd zijn het de ingenieurs. Sciencefiction werd technology fiction, al is die term, vreemd genoeg, nooit ingeburgerd geraakt.

Het begrip ‘utopie’ roept allerlei vragen op. De eerste is: is een utopie wel bedoeld om gerealiseerd te worden? Loesje is van mening dat dit niet het geval is: “Zodra mijn utopie binnen een beleidsplan valt, begin ik een nieuwe.” Een utopie dient als inspiratiebron en zodra ze gerealiseerd wordt, verliest ze die functie en wordt ze overbodig. Een tweede vraag is: is de utopie überhaupt bereikbaar? Op internet zag ik een plaatje van een pijlvormig verkeersbordje met de tekst “Utopia 8.535 km”. Daaruit spreekt de boodschap: de utopie is wel ver weg, maar als je eenmaal die achtduizendvijfhondervijfendertig kilometer afgelegd hebt, ben je er. Een derde vraag is: om wiens utopie gaat het? Wat voor de één een utopie is (een ideale wereld), is voor de ander juist een dystopie (een afschrikwekkende wereld). Een aardige illustratie daarvan biedt de film Metropolis uit 1924. Filmmaker Fritz Lang schildert in die zwartwitfilm een bovengrondse stad waarin de rijken een luxe leven lijden, en een ondergrondse wereld waarin willoze mensen de energie leveren van de bovenstad. Hier is de utopie van de één de dystopie van de ander.

Positieve betekenis

Hoe utopieën beoordeeld worden, hangt natuurlijk af van het antwoord op deze vragen. Voor More en Bacon waren de door hen beschreven ideale werelden vooral inspiratiebronnen – met als onuitgesproken aanname dat er utopieën denkbaar zijn, die voor iedereen goed zijn. Voor hen had het begrip ‘utopie’ dus een positieve betekenis. Positieve opvattingen over utopieën als inspiratiebronnen bestaan in onze tijd nog. Ze worden door sommigen expliciet verbonden met technologische ontwikkelingen. Errit van der Velde gaf in 1973 zijn intreerede (hij werd hoogleraar aan de Technische Hogeschool Twente) de titel: ‘Kennis, utopie, handeling’. Hij betoogde dat democratie, wetenschap en techniek ‘zin’ ontsluiten. Deze uitspraak zou zo uit een publicatie van de reformatorische wijsbegeerte weggelopen kunnen zijn. Die zinsontsluiting vindt plaats door ‘ontwerpen’ (‘utopieën’) te suggereren. Die kunnen op twee manieren werkelijkheidswaarde krijgen: óf als instrumenten om de werkelijkheid te onderzoeken (en zo na te gaan waar ze verbetering behoeft), óf door daadwerkelijke realisatie. In beide gevallen wordt een positieve betekenis gegeven aan de utopie. Een tweede voorbeeld van een filosoof aan een technische universiteit die utopieën een positieve duiding geeft, is Ben Vedder. Hij aanvaardde in 1986 de positie van bijzonder hoogleraar namens de Radboud Stichting met een rede, getiteld ‘Utopische grond, een metafoor voor zin’. Opmerkelijk allereerst dat ook hij de verbinding met ‘zin’ legt. Vedder bepleit dat filosofie als de vraag naar zin niet moet uitgaan van de metafoor ‘grond’, maar van ‘het utopische’. ‘Grond’ (als in ‘grondslag’) suggereert namelijk iets statisch, terwijl utopieën in beweging zetten.

Kritiek

Er zijn ook kritische geluiden over de utopiegedachte. Nog niet zo lang geleden (op 9 januari jongstleden om precies te zijn) overleed de Pools-Britse filosoof Zygmunt Bauman. Ook hij hield zich bezig met het utopiedenken, onder meer in zijn door Routledge opnieuw uitgegeven boek Socialism, the active utopia van 1976. Volgens hem hebben utopieën door de tijd heen gefungeerd als uitdrukkingsvormen voor onze dromen. In zijn rede ‘Living in utopia’ van 2005, vergelijkt hij ze met de nep-haas waar honden in een race achteraan hollen: hoe hard ze ook rennen, ze krijgen die nooit te pakken, en dat is ook niet de bedoeling. Bauman ziet een ontwikkeling in de utopiegedachte, die hem verontrust. Voor de premoderne mens was de ideale wereld die waarin de natuurlijke orde gehandhaafd werd. De mens had in die wereld de rol van ‘gamekeeper’, een jachtopziener die ervoor zorgt dat het natuurlijk evenwicht bewaard blijft. In het modernisme verschuift het ideaal. De mens ziet zich dan geroepen om een door hemzelf ontworpen orde aan de werkelijkheid op te leggen. Hij wordt dan gardener, tuinman. In plaats van de natuur haar gang te laten gaan, moet ze tot een andere orde worden herschapen. In de tijd van het postmodernisme vindt een volgende rolverschuiving plaats. De mens wordt nu ‘hunter’, oftewel jager. Zijn ideale wereld bestaat uit individuele succeservaringen – of er al of niet een algemene orde is zal hem worst wezen. Bauman ziet de internetgame Utopia als een voorbeeld van dit streven naar de individuele kick van een kill.

Als we kijken naar hedendaagse retoriek met betrekking tot technologische ontwikkelingen, vinden we een opmerkelijke revival van de utopiegedachte, die aardig aan Baumans analyse lijkt te beantwoorden. Was de modernistische utopiegedachte sterk verbonden aan de algemene ‘orde’ (een wereld waarin de randvoorwaarden voor iedereen goed uitpakken), in de postmoderne utopie gaat het vooral om het individu. Wie een plaatje van de stad Metropolis bekijkt, ziet dat de gebouwen een uniform uiterlijk hebben. De ideale woning is voor iedereen ideaal, en waarom zou je daar van af willen wijken? Wie een plaatje wil zien van een realisatie van zulk uniform denken, kan googlen naar (oude) luchtfoto’s van de Bijlmermeer in Amsterdam. Google daarentegen een plaatje van ‘futuristic architecture’ en je ziet allemaal plaatjes van steden waarin geen twee gebouwen hetzelfde zijn. Er zijn zelfs voorbeelden van hoge gebouwen met een modulair karakter: als je het uitzicht zat bent, laat je je module met een grote kraan uit haar positie trekken en een ander gebouw inschuiven. Zo verandert niet alleen steeds jouw uitzicht, maar ook de vorm van het totale gebouw. Volledige vrijheid in de keuze van je woonplek, dat is blijkbaar het ideaal.

Omdat het kan

De gebouwde omgeving is slechts een van de technologische gebieden waarin we utopieën tegenkomen. Een tweede voorbeeld is dat van de informatie- en communicatietechnologie. Binnen dat domein zijn twee voorbeelden illustratief voor het nieuwe utopiedenken: virtuele werelden en communicatie door middel van mobiele telefoons en internet. De virtuele werelden zagen we al bij Bauman met zijn voorbeeld van de onlinegame Utopia. Een ander voorbeeld is Second Life. Hoewel deze game qua populariteit waarschijnlijk wel haar beste tijd gehad heeft, komt de aard ervan terug in nieuwere virtuele werelden. In zulke werelden heb je een keuzevrijheid die je in het normale leven (‘First Life’, zogezegd) niet hebt. Je bent vrij in de keuze van je kleur haar en ogen, de kleren die je aan hebt en…. je geslacht. Vooral dat laatste laat zich in First Life niet dan met grote inspanning aanpassen, terwijl het in Second Life slechts een muisklik vergt. Je kunt ook onbeperkt van ‘avatar’ (het poppetje waarmee je je in de virtuele wereld begeeft) wisselen. ‘Onbeperkt’ is ook een kernwoord in de reclame voor communicatie met mobiele telefoons en internet. “Onbeperkt tweeten, liken, pingen en porren”, was de tekst van een reclame die een tijdlang te vinden was op stations en in bushokjes. Het ultieme aanbod was: “Onbeperkt alles”. Nu hangen er nieuwe posters met teksten als: “Ik trek het internet helemaal leeg”, “Ik wil streamen tot ik scheel zie” en “Ik wil kookshows streamen tot ik een ons weeg”. Allemaal heel interessante ambities, trouwens. Maar het interessantste voor de filosoof in ons is het laatste – ontbrekende, maar gesuggereerde – stuk van de tekst: ’omdat het kan’.

Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.