Kuitert oogt door inzet op de ervaring weer actueel

Is de theologie van Harry Kuitert achterhaald? Het wordt vaak gezegd en klakkeloos herhaald. De vrijzinnigheid zou meer voor de oude generatie zijn en deze tijd kent veel minder radicale ex-gereformeerden die zich tegen de kerk afzetten. Toch oogt Kuiterts inzet op de ervaring en de taal van de verbeelding verrassend actueel.

Gert Peelen schreef een biografie over een van de meest omstreden theologen in de Nederlandse kerken van de vorige en deze eeuw. Omdat Peelen vroegtijdig overleed, werd zijn werk voltooid door journaliste Petra Pronk. Harry Kuitert (Drachten, 11 november 1924) groeide op in de Gereformeerde Kerken. Hij studeerde theologie en werd gereformeerd predikant in het Zeeuwse Scharendijke. Daar werd hij geconfronteerd met de watersnoodramp van 1953. Het is onjuist, zoals weleens gesuggereerd is, dat deze ramp bij hem vragen deed rijzen over de almacht van God. Wel is het zo dat Kuitert zich steeds meer tot een kritisch theoloog ontwikkelde binnen de Gereformeerde Kerken. Zijn benoeming tot studentenpredikant in Amsterdam gaf hem daarbij zeker een steuntje in de rug. Zijn proefschrift De mensvormigheid Gods in 1971 preludeerde al op zijn latere kritiek op de orthodoxe gereformeerde leer wanneer hij daarin opmerkt dat “elk menselijk spreken menselijk [is], ook het spreken van de mens over God”, een herkenbare voorafspiegeling van zijn beroemde oneliner, dat “alle spreken over boven van beneden komt, ook de uitspraak dat iets van boven komt”.

Peelen beschrijft uitvoerig hoe Kuitert door de decennia heen steeds meer vraagtekens plaatst bij de klassiek-orthodoxe gereformeerde leer. Dat deed hij als hoogleraar ethiek en dogmatiek, maar vooral na zijn emeritaat in 1989 toen hij zich ontpopte als bestsellerauteur. In zijn ‘ethische periode’ nam hij afstand van de ethiek als een normatieve wetenschap, en ontwikkelde hij een ethiek gebaseerd op moreel beraad en autonomie van de mens. De mondige, autonome mens als uitgangspunt is de onontkoombare voorbeslissing voor de ethiek.” “Voor het opvangen van en luisteren naar Gods gebod [is] een autonoom, een zichzelf bepalend mens – en in die zin een vrij mens – nodig.”

Euthanasie

Zijn beschouwing over euthanasie en het zelfbeschikkingsrecht, de waardigheid van het menselijk leven, had veel invloed op minister Borst van volksgezondheid. Deze stelde dat het ‘mooiste’ dat Kuitert Nederland geschonken heeft, de door hem voor de Gezondheidsraad geformuleerde definitie van het doel van medisch handelen is: “Geneeskunde beoogt mensen te helpen te ontkomen aan het kwaad van ziekte, lichamelijke gebreken en dood.” Tot 1984 stond in de Gedragsregels voor artsen van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) de uit 1959 stammende taakomschrijving dat “de strijd voor het behoud van het leven” de eerste opdracht van de arts is, en dat hij voor een lijdende mens nooit een daad zal mogen stellen “die ten doel heeft het leven te verkorten”. Die strijd tegen de dood als ultieme taak wordt met Kuiterts definitie in feite losgelaten. Met Kuiterts gebruik van het woord ‘kwaad’ verandert er volgens Borst iets wezenlijks in de doelstelling van de geneeskunde. De geneeskunde kan niet alles en moet dat ook niet willen. De overtuiging dat een ‘goede dood’ door een arts niet bestreden moet worden maar verwelkomd, wordt door steeds meer mensen in Nederland gedeeld. Borst: “Kuiterts definitie kwam voor de euthanasiediscussie in 1986 dan ook precies op tijd.” Kuitert werd in de medische wereld een gewaardeerde gesprekspartner, bijvoorbeeld als lid van de Gezondheidsraad.

Katalysator

Kuitert stoorde niet alleen rechts, maar ook links door zijn boek Alles is politiek, maar politiek is niet alles (1985), waarin hij zich keerde tegen de progressieve ontwikkeling in de kerken, die in zijn ogen leidde tot een onduldbare vereenzelviging van de Bijbelse boodschap met de politieke idealen van linkse dominees met dictatoriale trekjes. Het meest tevreden was Kuitert wanneer het hem gelukte mensen te helpen om kritisch in het leven staan en zo ook overgeleverde opvattingen te bekijken. Hij omschrijft zijn leven als een kwestie van voortschrijdend inzicht en langzaam ontwaken.

Kuitert was volgens Peelen exponent noch leider in het ontwikkelingsproces van de gereformeerde wereld, maar een katalysator die met zijn uitspraken en publicaties de aanjager werd van een veranderingsproces dat zonder hem waarschijnlijk ook wel, zij het later en langzamer, op gang zou zijn gekomen. Kuiterts weg werd meer en meer die van het pellen van de spreekwoordelijke ui, tot hij uiteindelijk met lege handen kwam te staan om naar eigen zeggen te eindigen als een “seculier christen”. Hij wilde geen leider zijn met volgelingen, want hij had een aangeboren aversie tegen macht, “een haast fysieke weerzin tegen iedere vorm van dwang”.

Verbeelding

Kuitert eindigt uiteindelijk met het inzicht dat God een God van verbeelding is, het meest kostbare geschenk dat God op onze reis heeft meegegeven. Hij mag dan afscheid nemen van de persoonlijke God, maar hij blijft geloven in de mogelijkheid iets te ervaren wat de mens overstijgt. In plaats van God noemt Kuitert dat ‘geest’, een ongrijpbaar vaag begrip voor transcendentie. De mens is een tijdelijk onderkomen van God. Dit betekent volgens Peelen niet dat hij God inruilt voor de mens. Het is eerder zo dat ‘God’ af en toe even ‘oplicht’ in de mens, en dat gebeurt op het moment dat die zich aangesproken voelt door de naaste die een beroep op hem doet. Dat is hoe transcendentie zich manifesteert in onze werkelijkheid.

Humaniteit

Daarmee verandert volgens Peelen de blikrichting van verticaal naar horizontaal. Religie is volgens Kuitert ten diepste humaniteit. Waar het om draait is niet de leer, maar het leven. En aan het eind van dit leven is het ‘over en uit’. Na de vele dogma’s die hij al ten grave had gedragen moet nu ook de hemel eraan geloven. Dat gaat Kuitert aan het hart, maar hij kan weinig anders dan zijn eigen logica volgen, aldus Peelen. Als God het product van verbeelding is, is de hemel dat ook. Geborgenheid in de armen van God heeft plaatsgemaakt voor geborgenheid in de werkelijkheid. De biografie heeft iets ontluisterends voor degene die hecht aan het bijbels en klassiek christelijk geloof. Een rode draad is Kuiterts afkeer van dwang en zijn zucht naar autonomie, als ik het zo mag uitdrukken. Maar achterhaald zou ik Kuitert niet noemen, want zijn inzet op de ervaring en de taal van de verbeelding sluit naadloos aan bij de huidige trends in de spiritualiteit. Kuitert mag zich eerst door de kritische rede van de verlichting hebben laten leiden, later volgt meer een postmoderne en literaire verbeeldingskracht. De uitkomst is overigens hetzelfde: een persoonlijke God bestaat niet meer en met de dood is alles uit. Bovendien is de vrijzinnigheid niet iets van een oudere generatie; vormen van niet-orthodox geloven zijn immers juist breed verankerd in de kerken. Dat er op dit moment weer een herleving van klassieke theologie is, althans van de klassieke thema’s uit de christelijke traditie, is iets wat Kuitert niet had kunnen bevroeden.

Naar aanleiding van

Gert J. Peelen, Spreken over boven. Harry Kuitert – een biografie, Amsterdam, 2016

Sophie 07e jaargang nr. 1 - februari 2017