De metafysica is niet voorbij

Metafysische vragen, vragen naar alomvattende principes, zullen altijd weer worden gesteld. Ze zijn onmisbaar om onze opvattingen en keuzes te verantwoorden. Een hedendaagse metafysica kan niet anders dan een oneindige discussie zijn, waarin alleen eindige en voorlopige standpunten kunnen worden ingenomen, is de stelling van Eddo Evink, voormalig redacteur van Beweging. Aan de hand van de noties horizon, spel en verhaal, geeft hij een proeve van een hedendaagse metafysica die licht werpt op de kaders van onze ervaringen, ons handelen en ons denken. Op alle drie niveaus zijn wij deelnemers aan iets wat groter is dan wijzelf. 

Iedereen kent de horizon als de lange platte streep in de verte tussen land en lucht, of tussen zee en lucht. Verder dan de horizon kunnen we niet kijken. Bovenal is de horizon een grens, een grens waar we nooit aan voorbij kunnen komen. Hij is de niet te passeren omheining van ons gezichtsveld, die altijd met ons mee beweegt. Wie de horizon opzoekt, zal steeds iets nieuws zien. Het is altijd mogelijk voorbij de horizon te reizen, maar de horizon zelf bereik je nooit. De horizon is op meerdere manieren ongrijpbaar. Hij kan op het eerste gezicht een scherpe streep lijken, maar als je goed kijkt, is hij altijd een beetje wazig. De horizon kan ook nooit precies worden gelokaliseerd. Als je ernaartoe reist, komt er niet een moment waarop je naar de grond kunt wijzen en zeggen: “Precies hier was een uur geleden de horizon.” Bij de reflectie op de horizon als grens van het gezichtsveld stuiten we gelijk op een paradox. Doordat hij altijd met je mee beweegt is de horizon enerzijds een grens, zelfs een absolute grens die altijd op afstand blijft, maar anderzijds vooral ook een open grens. Geen grens is zo open als de horizon, omdat hij ons geen strobreed in de weg legt en zich altijd laat overschrijden. Sterker nog, de horizon nodigt je uit om hem te passeren. We kunnen telkens weer nieuwsgierig zijn naar wat er achter de horizon ligt. De horizon doet zich altijd voor in relatie tot een perspectief, tot een positie die de toeschouwer inneemt. Perspectief en horizon zijn de twee uitersten van het gezichtsveld waarbinnen de dingen verschijnen, maar zelf worden ze niet als ding waargenomen. Iedereen heeft een eigen kijk op de horizon, en tegelijk wordt hij altijd gedeeld met anderen. Er bestaat niet zoiets als een persoonlijke horizon. Wie binnen in een huis zit of door de straten van een drukke stad loopt, ziet geen horizon. Een horizon is alleen gegeven als de omheining van een wijde ruimte, waar veel perspectieven met elkaar kunnen worden gedeeld. Wie in zichzelf is gekeerd en niet verder kijkt dan zijn neus lang is, mist een horizon. Die horizon is er dan wel, maar wordt niet gezien. De ruimste horizon hebben we vanaf een bergtop of vanuit een vliegtuig of helikopter, wanneer we naar een hoogtepunt stijgen. Ook dan blijven we alles zien binnen een horizon. Zelfs vanuit de ruimte is de aarde niet als geheel te zien, je ziet dan maar één helft tegelijk. Een goddelijk perspectief dat alles zou kunnen overzien, wat in de filosofie een ‘God’s eye view’ wordt genoemd, is niet mogelijk, evenmin als de variant daarop, de ‘view from nowhere’, een perspectiefloze blik. Het hoogste wat we kunnen behalen is een ‘bird’s eye view’, een vogelperspectief.

Deze gedeelde horizon is de omheining van het gezamenlijke kader waarbinnen de dingen op een geordende manier verschijnen. Zonder horizon zou ons gezichtsveld geen duidelijke samenhang hebben. De dingen vallen allemaal op hun plaats binnen de horizon. Tegelijk gaat er niet echt iets dwingends uit van een horizon. Hij kan zonder problemen deels schuilgaan achter een boom, een kerktoren of een molen. De horizon kadert een open ruimte in waarbinnen van alles mag verschijnen. Dit alles geldt niet alleen voor dat wat wij gewoonlijk de horizon noemen, de streep in de verte, het geldt ook voor de begrenzing die ons gezichtsveld sowieso al heeft. Wanneer we ergens naar kijken, stellen onze ogen zich scherp op dat ene object, de boom in de tuin of de auto verderop. De dingen waarop we focussen, verschijnen in het centrum van ons gezichtsveld. De rest daaromheen, de tuin en het schuurtje, of de weg en de fietser, zien we ook, maar minder scherp. Een heleboel dingen verschijnen mee, we zien die wel maar letten er niet op. De randen van het gezichtsveld zijn nog vager, die zien we helemaal niet, maar we weten wel dat die rand er is, want wat zich achter ons bevindt, kunnen we niet zien. Net als bij de horizon zijn we ons dus bewust van de grenzen van onze waarneming, terwijl we die grenzen zelf niet goed kunnen zien. Net zomin kunnen we, zoals u weet, onze eigen ogen zien. Het eigen perspectief vanwaaruit we kijken, is zelf niet te zien. De horizon van het dagelijks spraakgebruik heeft betrekking op de ruimtelijkheid van ons gezichtsvermogen. Onze ervaring van de tijd heeft vergelijkbare kenmerken.

Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.