Calvijn en de economische actualiteit (2)

Calvijn is niet alleen maar de kerkhervormer, integendeel, zijn denken blijkt verrassend inclusief te zijn. Calvijns taal, ook zijn theologische taal, is voluit humanistisch. Dat is van grote betekenis in onze eigen tijd, die er een is van kleiner wordende kerken en van secularisering. Calvijn wint hierdoor slechts aan zeggingskracht, vindt Roelf Haan, die een vervolg geeft aan zijn essay in het decembernummer.

Een belangrijk verschil tussen Calvijn en de calvinisten na hem is dat de laatsten die taal hebben vergeestelijkt. Vroom taalgebruik dat scheiding maakt tussen ‘materieel’ en ‘spiritueel’ gaat in tegen de kern van Calvijns denken. Altijd verplaatst hij zich bij zijn uitleg van de Bijbel in de mensen van vlees en bloed die leven in het hier en nu.

“[De theologie van Calvijn beschouwt] de economie als een geestelijke zaak. Calvijn hanteert de Bijbel niet op een ‘biblicistische’ of ‘fundamentalistische’ manier. De Bijbelse boodschap moet ontvangen worden door het hart, het centrum van de menselijke persoon, en in datzelfde hart bevindt zich het geweten dat zich van de dagelijkse ervaring rekenschap geeft. Dat is waar ‘theologie’ en ‘economie’ elkaar tegenkomen; ze verwijzen naar één en dezelfde realiteit. Concrete ervaringen en concrete verschijnselen hebben tegelijk zowel een geloofsaspect als een economisch aspect. Het is het concrete bestaan dat er toe doet” (Haan 2016, 58-59).

Als we Calvijn horen spreken over ‘de leer’ dan associëren we deze term vanouds met dogmatische, zelfs rigide leerstelligheid. Niets is er meer naast! Het woord ‘leer’ is Nederlands voor ‘doctrine’. Voor ons zijn leer en doctrine ‘doctrinair’ klinkende termen; voor Calvijn zijn ‘Woord van God’ en ‘doctrine’ hetzelfde, in die zin dat doctrine betrekking heeft op de inhoud en het arriveren van dat Woord in de wereld. De christelijke doctrine is gericht op het menselijke hart om geloof te bewerkstelligen. Het is dus veel meer dan informatie over een onderwijsthema. Calvijn ontleent de term doctrine aan de humanistische retorische traditie. Voor de humanisten was de doctrine een pedagogische zaak; zij onderwijst en vormt de hele persoon, inclusief ethiek en religie. Calvijn geeft er een theologische betekenis aan, maar dit verandert niet het humanistische gebruik van de term doctrine. Een betere vertaling zou eigenlijk verkondiging zijn. De betekenis van dit woord omvat zowel de actie als de inhoud. Het bezwaar is alleen dat de doctrine niet kan worden beperkt tot de (zondagse) preek; het heeft een dimensie die omvattender is dan het ’preken’ waar wij het onmiddellijk mee associëren.

Doctrine en mysterie

Maar duidelijk is dat het woord doctrine, leer, een heel andere betekenis heeft bij Calvijn, dan het dogmatisme waarmee wij de term doorgaans associëren. In de Institutie lezen we dat zij “niet een leer van de tong is, maar van het leven, en zij wordt niet alleen begrepen met het verstand en het geheugen, zoals de overige wetenschappen, maar je maakt je haar alleen dan eigen, als zij de hele ziel in beslag neemt en wanneer zij zetelt in de woonplaats van een innerlijk bewogen hart’’ (Calvijn, III, vi, 4). Deze doctrine is geen wetenschappelijk debatonderwerp. De kerkhistoricus Heiko Oberman (1930-2001) heeft gezegd dat geen zestiende-eeuwse hervormer het woord mysterie of geheimenis zo vaak en zo graag heeft gebruikt als Calvijn (Oberman, 19).

Vertalingen en interpretaties van Calvijn hebben geleid tot ‘petrificatie’ (verstening) van wat hij bedoelde en wat hem dreef. Iemand heeft opgemerkt: in het bekende gezegde over de kerk als ‘ecclesia reformata semper reformanda’, dat wil zeggen: een ‘ge-reformeerde’ kerk die zich altijd weer heeft te reformeren, staat ‘reformata’ voor de gearriveerde calvinist, en ‘reformanda’ voor Calvijn. De ‘calvinist’ interesseert zich voor de binnenkerkelijke organisatie en de overleving van het kerkinstituut, voor Calvijn gaat het om het heil van de wereld ten opzichte waarvan de kerk dienstbaar en exemplarisch moet zijn.

Calvijn en de moderne economie

De calvinist is statisch, Calvijn is dynamisch. De calvinist blijft hangen aan de uiterlijke kenmerken, Calvijn vraagt naar inhoud. De calvinist hangt aan de vormen, Calvijn is bezorgd om mensen van vlees en bloed. De parallel met de economie kon niet treffender zijn! Ook in de economie heerst de orthodoxie en de leerstelligheid.

Wij kunnen van Calvijn leren maatstaven te hanteren voor de onderscheidingen die wij maken in de economie, dus in de economische analyse zelf.4 Het is niet maar een kwestie van ‘economische ethiek’; de economie kán niet anders dan automatisch ethische keuzes maken (Haan 2016, 182/183). Wat geanalyseerd moet worden is het wel en wee van mensen in de economie zelf.

In het gangbare economische denken lijkt het te gaan om maximale verwerving van geld. Wordt er van overheidswege een plafond gesteld aan de inkomens in de zorg, dan wordt dat omzeild door de oprichting van bv’s die zich aan het publieke toezicht onttrekken. Zoiets mag ethische verontwaardiging wekken, maar het is volstrekt overeenkomstig de economische rationaliteit die overal wordt onderwezen, hetzij expliciet, hetzij op een meer impliciete en verborgen manier. We hebben gezien dat in het oorspronkelijke calvinistische denken in de eerste eeuw na Calvijn, de rijkdom tot de adiaphora (middelmatige zaken) wordt gerekend: zij kan gunstig zijn en gunstig uitwerken, maar evenzeer schadelijk zijn voor de naaste stake-holders en de samenleving als geheel.

Wat wij economische groei noemen is dan ook niet hetzelfde als economische vooruitgang! Daarom zegt Kate Raworth: “wij moeten van groei-verslaafden worden tot groei-agnostici“ (Raworth, 243e.v.). “Wij hebben een economie die niet kan zonder groei, ongeacht of het ons goed gaat of niet. Maar wij hebben een economie nodig waarin het ons goed gaat, ongeacht of die groeit of niet” (Raworth, 268). Het menselijke welzijn is steeds minder gerelateerd aan de groei van het BNP. Zij citeert John Maynard Keynes, die aan het eind van zijn leven schreef dat de economie in ons hart en hoofd weer ruimte moet maken voor “onze werkelijke problemen – de problemen van het leven en van de menselijke relaties, van de schepping en van het menselijk gedrag en de godsdienst” (Raworth, 251).

Verder lezen?
De verdere inhoud van dit artikel of deze pagina is voorbehouden aan onze abonnees (u kunt hier inloggen).
Bent u nog geen abonnee, vraagt u dan een proefnummer aan, of registreert u zich direct online voor een abonnement.